Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Oefenaar

betekenis & definitie

Een oefenaar is iemand, die de bevoegdheid heeft om te „oefenen”, d.i. in een samenkomst der gemeente een stichtelijk woord te spreken. In de 17e en 18e eeuw komen ze reeds voor en ook in de kerken der Afscheiding (1834) en der Doleantie (1886) werden ze bij gebrek aan predikanten aangesteld.

Om aan hun optreden een meer of min vaste positie en een ambtelijk karakter te geven, verkoos men ze met een beroep op 1 Tim. 5 : 17 meestal tot ouderlingen. Maar ten onrechte.

Immers een „leerend-ouderling” is daar geen oefenaar, maar een dienaar des Woords. In Gods Woord en in de Belijdenis en de Kerkenordening op dat Woord gegrond is er van een ambt van oefenaar geen sprake.

Een oefenaar is een lid der gemeente, die op verzoek van een plaatselijke kerk door de classis de bevoegdheid heeft verkregen om een stichtelijk woord te spreken, in de gebeden voor te gaan, de catechisaties te houden, kranken- en huisbezoek te doen en de kerkeraadsvergaderingen, in geval hij tevens ouderling is met beslissende, en anders met adviseerende stem bij te wonen, zoodat hij hulpdienst verricht voor het predik- en ouderlingenambt. De Generale Synode der Gereformeerde kerken te ’s-Gravenhage, 1914, sprak dan ook uit:„1. dat de aanvrage tot onderzoeking van een broeder om als Oefenaar toegelaten te worden steeds moet uitgaan van een bepaalde kerk, die zulk een onderzoeking vraagt te haren behoeve en wel bij de eigen classis, binnen welke die kerk ressorteert;

2. dat die classis aan zulk een broeder ook wel de bevoegdheid kan geven, om in een andere kerk, die dit begeert, op te treden, mits niet buiten haar eigen ressort;
3. dat, indien een kerk buiten die classis den dienst van zulk een broeder mocht begeeren, dan de classis van die kerk zal te beoordeelen hebben, of en op welke wijze zij den bedoelden broeder opnieuw zal onderzoeken; doch dat hij in geen enkel geval bevoegdheid heeft in eenige kerk op te treden, dan met consent der classis, binnen welke zulk een kerk ressorteert.”

Zie: Joh. Jansen, De Kerkenordening, enz. Deel I Van de Diensten, blzz. 437—444.

< >