Na den val van het Fransche Keizerrijk werd door de Fransche Republiek ook voor Noord-Afrika de godsdienstvrijheid afgekondigd. Het duurde echter tot 1881 eer de zending haar arbeid op dit uiterst moeilijke terrein kon beginnen.
Niet alleen de Islam, maar ook het Fransche Bestuur werkte de Engelsche Zending tegen. Daar directe Evangelisatie hier niet wel mogelijk was, heeft de arbeid, uitgaande van de „Noord-Afrika-Zending” in Londen gevestigd, meer het karakter van de Engelsche Y.
M. C.
A. Zij is dan ook inter-kerkelijk en bij haar arbeid, daar school en hospitaal slechts weinig dienst kunnen doen, staat colportage en huisbezoek op den voorgrond, meer in stilte, dan publiekelijk werkende.
Het zendingsterrein strekt zich uit over Marokko, Algiers, Tunis en Tripoli en de arbeid gaat uit niet slechts tot de inheemsche bevolking (de Berbers), maar ook tot Islamieten, evenzoo onder Europeanen en Joden. Een zeer groot gedeelte der zendelingen zijn vrouwen, noodig voor het bijzondere werk van huisbezoek.
In vele opzichten is de arbeid hier te vergelijken met de Zenana-Zending in Engelsch-Indië.Na den wereldoorlog is dit terrein veel meer toegankelijk geworden, ook voor onderwijs. Er worden nu gevonden 9 kerken met 245 gedoopten (in Marokko niet één).