1530—1592, evangelisch theoloog en dichter van kerkliederen, geboren te Hersbruck bij Neurenberg. 1558 hofprediker te Dresden, 1565 professor in de theologie te Jena, 1568 professor te Leipzig, waar hij tevens hofprediker was. Van 1572—1573 generaal-superintendent en hofprediker.
Daarna ambteloos in Gandenheim. Eindelijk woonde hij in Oldenburg, waar hij een Luthersche kerkorde invoerde.
In 1589 weder superintendent in Hildesheim en in 1591 weder professor en prediker te Leipzig. Hij was een besliste Lutheraan, die zelfs in zijn gedichten zijn Lutheranisme deed uitkomen.
Men roemt hem als man, die in woord en lied de gebreken van zijn tijd geeselde. Zijn karakter was weifelend.
In de dogmatische twisten was hij, die een vriend van Melanchton was, bij beide partijen verdacht. Als medearbeider van het verzoeningswerk (formula concordiae) heeft hij veel leed ervaren.
Hij was een man, die veel geschriften het licht deed zien, o.a. Paedagogia christiana (1568), Comm. in Genesin (1569), Institutie* religionis christianae etc. (1573), Comm. in omnes Pauli epp. (1574), Historia Lutheri (1575), Der ganze Psalter des Königlichen Profeten David ausgelegt (1565), Psalter Davids mit Kurzen Summariè'n und Gebetlein (1572), Christliche Psalmen, Lieder und Kirchengesange (1587).
Zeer veel deed Selnecker voor het kerklied.
Van hem zijn o.a.
Lass mich dein sein und bleiben en Ach bleib bei uns Herr Jesu Christ. Gedeeltelijk heeft hij zijn liederen zelf van melodieën voorzien.