wordt 2 Kon. 17 : 30 genoemd als een der góden, wier dienst door de voorvaderen der Samaritanen in het land van Efraïm werd ingevoerd. Hij is de Babylonische god van den dood, die dan ook met zijn gemalin Erisjkigal in de onderwereld heerschte.
Zijn naam duidt hem dan ook aan als den „heer van de groote woning”; die van zijn vrouw teekent haar als de „vorstin van het groote land”. Zijn heilige stad is Koetha, nu teil Ibrahim, ten Noordoosten van Babel.