Taalnieuwigheid, gebruik of vinden van nieuwe woorden, nieuwigheid in ’t algemeen, nieuwigheidszucht. Met dit woord wordt, gewoonlijk in ongunstige« zin, aangeduid het streven dergenen die op staatkundig, wijsgeerig of theologisch gebied nieuwe denkbeelden propageeren.
In de 18de eeuw werden neologen genoemd allen, die het oude Schriftgeloof prijsgaven, en min of meer onder den invloed van het rationalisme stonden.