Als middel om het dreigend gevaar van overbevolking te ontgaan werd door Malthus (zie het artikel onder dien naam) aangewezen de zedelijke zelfbeperking, die zich moest openbaren in het laat huwen en in zulk een onthouding van geslachtelijke gemeenschap tijdens het huwelijk, dat het getal kinderen niet hooger klom dan 2 of 3. Elk kunstmatig en natuurlijk middel om de bevolking te beperken werd door Malthus als onzedelijk verworpen.
In dit oordeel was reeds een veroordeeling besloten van de theorie en de praktijk, die zich later als het Neo-Malthusianisme aandiende.Een korte omschrijving van het Neo-Malthusianisme maakt dit zonneklaar. Ontleenen we ze aan Prof. Schoondermark, een groot voorstander en bekend propagandist, die in 1895 schreef:
„MALTHUS heeft gehoor gevonden. Vele van onze grootste volkshuishoudkundigen, honderden geneesheeren, duizenden leeken, verklaren zich als aanhangers van zijne leer, doch het middel van Malthus aanvaarden zij niet. Zij willen niet late, doch vroege huwelijken teneinde het buitenechtelijk geslachtsverkeer te verminderen, en in het huwelijk zoeken zij, niet door moreele onthouding, doch door het gebruik van conceptiewerende middelen, den bovenmatigen grooten aanwas der bevolking te bestrijden. Zij zijn de Nieuw-Malthustanisten en hunne leer en hun preventief stelsel maken het NIEUW-MALTHUSIANISME uit.” Dit is volgens den schrijver het Nieuw-Malthusianisme in engeren zin, dat de „volkshuishoudkundige beweegredenen tot vermindering van het aantal geboorten” omvat. Maar ook andere motieven worden bij het begrip Nieuw-Malthusianisme ondergebracht. Immers, zoo lezen we verder, „daalt men van dit hooge (sic!) standpunt, van waaraf men de menschheid in haar geheel overziet, neêr, dan vindt men in het praktische leven, ook in den boezem van veel gezinnen (maatschappelijke, hygiënische en pathologische) gronden, vooral voor de hoofden dier gezinnen, voor het gebruik dier preventieve middelen.” In welken hoek in dezen gedachtengang overwegingen van wezenlijk zedelijken aard worden gedrongen, blijkt wel heel duidelijk uit ’t geen de auteur verder opmerkt:
„Uitgesloten daarvan”, n.l. van het begrip Neo-Malthusianisme, „is de toepassing van conceptie-werende middelen enkel voor het behoud van de schoonheid der vrouw, voor het bijeenhouden van een groot vermogen, uit vrees voor de onaangenaamheden der zwangerschap en de pijnen eener baring, uit genotzucht, kortom uit ijdelheid of door eenige andere egoïstische drijfveer. Al zulke beweegreden zijn zedelijk niet te rechtvaardigen, hoewel ook zij, die zich daardoor laten leiden,” (N. B.!) „onder de tegenwoordige omstandigheden daartoe ten volle gerechtigd zijn, echter niet met het oog op zichzelven en hunne kinderen, doch, zoolang er overbevolking bestaat, ten opzichte van hunne medemenschen.” De vrees voor het spook der overbevolking is in deze beschouwingen niet te miskennen. Zij nam trouwens gedurende de eerste decenniën der Neo-Malthusiaansche beweging een groote plaats in. The Malthusian League, in 1877 vooral door Charles Drysdale, Bradlaugh en Annie Besant in het leven geroepen, kreeg 1 Februari 1879 een tijdschrift the Malthusian, dat door het slot van zijn motto terstond aan de befaamde bevolkingsleer herinnerde: „Voor verstandige menschen moeten voorbehoedmiddelen even natuurlijk zijn als belemmeringen uit armoede of vroegtijdigen dood”. In de Statuten van den hier te lande opgerichten NieuwMalthusiaanschen Bond, die in 1895 tijdens het ministerschap van Mr S. van Houten, vooraanstaand lid, later eerelid, rechtspersoonlijkheid verwierf, werd ook aanvankelijk als doel genoemd het verspreiden van kennis aangaande de wet der bevolking en haren invloed op de zeden en gewoonten der menschen.
Later werd er, na een statutenwijziging, gesproken van „het verspreiden van kennis omtrent het vraagstuk van de toename der bevolking” enz. Van een wet werd niet langer gewag gemaakt. De bevolkingsleer was voor de NieuwMalthusiaansche beweging geen onwankelbare basis gebleken. Men wilde zich onttrekken aan een vonnis, als door Mr. Treub later werd geveld : „Voor zoover dit (het Neo-Malthusianisme) zich nog vastklampt aan de bevolkingswet van Malthus, is het theoretisch even onhoudbaar geworden, als deze wet zelve”.
De andere motieven, algemeene zoowel als persoonlijke, kwamen ook in de Neo-Malthusiaansche geschriften meer op den voorgrond. Van de algemeene motieven noemen we allereerst dat van den rasverbeteraar, die in het belang der toekomstige menschheid alleen lichamelijk-gezonde kinderen wil. Deze stamboektheorie is afgedacht van andere overwegingen een schromelijke overdrijving van het juiste element in het spreekwoord: „Mens sana in corpore sano”, „een gezonde geest in een gezond lichaam”. Waar is, dat een gezond lichaam den geest gelegenheid geeft, zich ongestoord te ontplooien en onvermoeid te arbeiden, maar even waar is het, dat een gezond lichaam vaak een gelegenheid is tot zedelijke zwakheid, ook omdat de straf van het kwaad niet terstond aan den lijve wordt ondervonden. En ook heeft het leven getoond dat lichamelijk zwakken en gebrekkigen èn voor zichzelf èn voor de maatschappij hun lichamelijke minderwaardigheid dikwijls door geestelijke kracht vergoed zien.
Dan heeft de ondervinding geleerd, dat zwakke ouders sterke kinderen kunnen hebben, evenals sterke ouders zwakke kinderen. Overerving van ziekte wordt niet algemeen erkend. En is er in bepaalde gevallen overerving van ziekte-aanleg, deze valt te bestrijden.
Uit het gezegde volgt evenwel niet, dat men het huwelijk met iemand van ziekelijke constitutie niet zou mogen afraden, of dat men in het huwelijk met het oog op ziekte of zwakte zich nooit zou behoeven te onthouden.
Tot de algemeene motieven behoort verder het klassemotief. Uit vrees voor eigen ondergang wordt door meerdere rijken aan het proletariaat nadrukkelijk aanbevolen, om het proles, het kroost, niet te zeer uit te breiden. Immers: Hoe minder proletariërs, des te minder gevaar voor het kapitaal; hoe minder kinderen, des te eerder tevredenheid bij den arbeider met zijn verdienste. Dit stuitende klasse-egoïsme spreekt voor zichzelf.
Als persoonlijke motieven, voor het NeoMalthusianisme aangevoerd, noemen we:
1. De kinderen in een gezin verdringen elkaar. Ze moeten gebrek lijden of sterven vroeg door onvoldoende verzorging.
Daartegenover stellen wij, verdere kritiek voor een oogenblik ter zijde latend: Dat ouders, die willen, hun kinderen niet kunnen geven, wat ze noodig hebben, behoort tot de hooge uitzonderingen. Verder wijzen wij op de getuigenis van een bekend Neo-Malthusiaan, Dr Wynaendts Francken: „De ondervinding leert, dat kinderen uit groote gezinnen, wat hun karakter en persoonlijkheid aangaat, zich veelal beter door de moeilijkheden des levens weten heen te slaan, dan zij, die als eenig kind steeds onder de teere zorgen hunner ouders opgroeien”. Ten slotte brengen wij het Bijbelwoord in herinnering: Ik heb nooit den rechtvaardige verlaten gezien, noch zijn zaad zoekende brood.
2. De ouders kunnen om finantiëele of gezondheidsredenen den kinderiast niet dragen.
Dit motief wordt veelal aangevoerd door hen, die in een omgeving van decadente gemak- en genotzucht, de drijfkracht, de vindingrijkheid en den zegen der ouderliefde miskennen.
Wie eerlijk rondkijkt in onze, overigens op vele punten gebrekkige samenleving, zal het vaak zien, dat ijverige, matige en spaarzame onbemiddelde ouders een talrijk kroost met eere groot brengen en daarin meer levensvreugde genieten en een meer menschwaardig bestaan leiden dan vele rijke menschen met weinig of geen kinderen. Het leven getuigt van de waarheid van het Schriftwoord: Kinderen zijn een erfdeel des Heeren!
Wat het motief van de gezondheid der ouders betreft, men houdt te weinig rekening met de kracht der ziel, die ook op het lichaam haar weldadigen invloed doet gelden. En vaak wordt op lichaamszwakte wel een beroep gedaan met betrekking tot de zwangerschap, maar niet ten aanzien van allerlei vormen van zenuw-opwindend en lichaamsloopend vermaak.
Het gebod: Weest vruchtbaar en vermenigvuldigt u, is echter geen vrijbrief voor zorgeloosheid en bedoelt niet het huwelijk te verlagen tot een onafgebroken gelegenheid van geslachtelijke gemeenschap.
Ook dit gebod moet bezien worden in het licht van het hoogste gebod, dat der liefde. Daarmee is onvereenigbaar de zorgelooze wijze, waarop velen in het huwelijk treden, en alle verantwoordelijkheid ten opzichte van de geboorte der kinderen van zich schuiven.
Dat gebod der liefde verbiedt ook den naaste (en wie is den man nader dan zijn vrouw ?) te „gebruiken” tot voldoening aan zelfzuchtige zinnelust, en gebiedt om rekening te houden met verschillende omstandigheden, vooral met het levensbelang der gezondheid.
Alleen uit vijandschap tegen God en zijn dienst is geboren een uiting als van Prof. Schoondermark: „Het is een bittere noodkeuze welke de Christelijke godsdienst 1800 lange jaren aan millioenen echtparen gelaten heeft, tusschen het in gevaar brengen van het huiselijk geluk door verbreking van den heiligsten band, en dat van de welvaart van het gezin, door vermeerdering van het kroost. In die ellende heeft onze Christelijke godsdienst ons gedompeld!” Deze bewering is een leugen.
Immers, wanneer men voor vernieuwde zwangerschap of vermeerdering van geboorten voor God en den naaste niet verantwoord zou zijn, wijst de Christelijke moraal onthouding aan als den eenig goeden weg. We erkennen, dat deze eisch zwaar is. We onderschatten niet het voor voldoening noodzakelijke krachtsbetoon. Onderschatting voert ook hier tot droeve misleiding en bittere ontgoocheling. Ook op het terrein van het sexueele leven is geen overwinning mogelijk zonder ootmoed als het eerste wapen in den strijd. Die ootmoed leidt tot gebed.
En dan wordt het woord van Paulus vervuld: als ik zwak ben, dan ben ik machtig. En ook dat andere woord: Ik vermag alle dingen door Christus, Die mij kracht geeft.
En als de Neo-Malthusiaan meent, dat de energie, voor zoo groote mate van zelfbeheersching vereischt, stel, dat ze aanwezig is, veel nuttiger en loonender op andere wijze kan worden gebruikt, dan is ons antwoord: Wie in zijn sexueele leven energie tot zelfbeperking bezit, uit Hooger bron hem toegevloeid, die heeft ook zedelijke kracht op ander terrein van het leven — en wie in zijn sexueele leven zich laat gaan zonder de spanning van zelfbeheersching, die zal tot zijn schade de verslapping van kracht ook elders ondervinden. Hoe meer aan den eisch van het vleesch wordt toegegeven, hoe meer het zal verzwakken en tegelijk zal gebieden.
Van het Neo-Malthusianisme met zijn z.g. wettelijke voorbehoedmiddelen tot uitleving is maar één schrede naar de afdrijving van de ongeboren vrucht bij toch ingetreden zwangerschap, naar de vergoelijking der zonde van Sodom, naar de aanprijzing van de bevrediging van de „polygame”, op meer dan één vrouw aangelegde natuur van den man, naar den eisch van gemakkelijke echtscheidingen enz. En hoe ontelbaar vele malen is die stap gedaan!
Het blijkt altijd weer: Wie in het vleesch zaait, zal uit het vleesch verderfenis maaien, maar wie in den Geest zaait, zal uit den Geest het eeuwige leven maaien. Lichaam en ziel zijn tempelen des Heiligen Geestes, die onberispelijk bewaard moeten worden voor des Heeren toekomst. En wanneer de liefde tegenover anderen van den Christen beperking vraagt, dan heeft hij in zijn geloof de kracht, om inplaats van den eisch van het zedelijke in te korten met het oog op het natuurlijke leven, het natuurlijke op te heffen tot de hoogte, waarop hij met lijdzaamheid, d.i. met volharding, loopt de loopbaan, die hem is voorgesteld. Want Christus’ genade raakt het natuurlijke aan, en brengt het in den dood, maar door dien dood leidt Hij het tot een nieuw en heerlijk leven.
De diepste grond van onze principiëele bestrijding van het Neo-Malthusianisme is daarin gelegen, dat wij tegenover het streven om als God te zijn plaatsen de belijdenis: Ik geloof in God den Vader, den Almachtige, Schepper des hemels en der aarde.
Immers in het verwekken van het leven, dat voor den mensch een mysterie is, ziet de Christen met eerbied de daad van den God des levens. En al weet hij, dat hij een levenwekkende macht khn vernietigen, dat hij de bevruchting na de geslachtsgemeenschap kdn verhinderen, hij ziet in het verband tusschen beide een beschikking, niet als het Neo-Malthusianisme van menschelijk vermogen, maar van Goddelijke Voorzienigheid.
Houdt de mensch zich hier binnen de grenzen, die hem gesteld zijn, dan zal hij wèl vragen: Mag ik mij geslachtsgemeenschap veroorloven? Maar dan zal hij niet bewerken, dat na de geslachtsgemeenschap geen bevruchting volgen zal. Want dan zou hij zich willen stellen in de plaats van God.
Daarmee is voor ons de hoofdzaak onherroepelijk beslist. Maar ook de nadeelen van de toepassing der Neo-Malthusiaansche middelen achten wij niet gering voor individu, gezin en samenleving.
Voor het individu zijn er nadeelen van lichamelijken en geestelijken aard.
In het gezin lijdt of verdwijnt de eerbied en de liefde die de echtelieden elkander behooren toe te dragen; de opvoeding der kinderen verbetert er gewoonlijk niet op, wanneer het aantal zeer gering is; het veelal slechte voorbeeld van luiheid en genotzucht werkt bedervend; als de kinderen de praktijken van vader en moeder achterhalen, zijn de gevolgen onberekenbaar.
De samenleving wordt met ondergang bedreigd. Men zie naar Frankrijk met zijn bevolkingsvermindering. Men zie, hoe de besmettelijke ziekte van het Neo-Malthusianisme ook hier te lande niet alleen zeer vele gehuwden aantast, maar ook ongehuwden, zelfs half huwbaren.
Een vrijzinnige grenspaal wordt altijd verzet. En de sexueele ellende, die thans reeds uit den afgrond opstijgt, is wel nog maar een begin, maar voor wie niet ziende blind en hoorende doof is, een onfeilbaar teeken van wat volgen zal.
Opmerkelijk is het dat de Neo-Malthusiaansche praktijken het eerst toepassing vonden bij de rijken, voor wie ze in het algemeen, naar de theorie althans, het minst bestemd waren.
Maar naar het oordeel van Prof. H. Treub, reeds voor vele jaren geuit, is later de bourgeoisie begonnen „zich den nek te breken over het Neo-Malthusianisme”. Datzelfde Neo-Malthusianisme raadde hij evenwel kalmweg den arbeiders aan door de woorden: „Degenen, die de beperking van het aantal kinderen te weinig toepassen, dat zijn over het algemeen de werklieden. Voor de meer ontwikkelden onder hen geldt deze opmerking allengs hoe langer hoe minder, maar voor de minder ontwikkelden volkomen”. We vreezen, dat deze hooggeleerde thans vele werklieden meer „ontwikkeld” zou noemen, maar nu weer te laat hen voor nekbreken zou waarschuwen.
Wij brengen daarom liever hulde aan hen, die in den arbeid der „Vereeniging tot bestrijding van het Nieuw-Malthusianisme” een werkzaam aandeel namen, die door woord en geschrift getuigden tegen dit kwaad, of zich wijdden aan het werk der barmhartigheid ter waarschuwing of oprichting van de slachtoffers van deze „sexueele pest”. En we hopen, dat alle Christenen, ’t zij ze werklieden of middenstanders of rijken zijn, niet een ontwikkeling in een verkeerden zin zullen doormaken, om te doen dingen die niet betamen, maar zich verre zullen houden van alle NeoMalthusianisme en zoowel voor als in het huwelijk aan den Goddelijken eisch van kuischheid en ingetogenheid in Gods kracht zullen gehoorzamen.
Zien wij aan de eene zijde het: „Die vuil is, dat hij nog vuil worde” schrikkelijk vervuld, is er een van diepte in al dieper verderf zinken als van des duivels drang, er is door Gods genade ook een gaan van heerlijkheid tot heerlijkheid als van des Heeren Geest. In het nieuw Jeruzalem zal niet inkomen iets, dat ontreinigt en gruwelijkheid doet. Maar zalig zijn zij, die zijne geboden doen, opdat hunne macht zij aan den boom des levens, en zij door de poorten mogen ingaan in de stad!