Over Godsdienst, Staat-, Geschied- en Letterkunde, zóó luidde de titel van een tijdschrift, geredigeerd door I. da Costa, H. J.
Koenen en A. M.
C. van Hall, die nadat de eerste twee nummers uitgekomen waren, zich ook van De Clercq’s medewerking verzekerden. Volgens laatstgenoemde hadden de Nederlandsche Stemmen hun oorsprong te danken aan de bij deze mannen opgewekte behoefte om onder hun landgenooten een blad in omloop te brengen, dat zoowel den godsdienstigen toestand meer in het algemeen, als de nationale belangen in het bijzonder, uit een Christelijk oogpunt zou beschouwen, en waarin men zou trachten om in de Godgeleerdheid de beproefde leer der waarheid tegen een grovere en fijnere neologie te handhaven; in de geschiedenis der Staatkunde op de genadeleidingen Gods met Zijn kerk en met ons vaderland in ’t bijzonder opmerkzaam te maken, en voorts, zoo hierin als in de letterkunde, die richting of geest der eeuw te bestrijden, die door zelfverheffing opgeblazen, van God en Zijn openbaring afwijkt, of dddr, waar zij er den schors van behoudt, er de kracht en den geest van verloochent.
Meer dan eenerlei stem wenschten de redacteuren te doen hooren, maar zóó, dat zij samen een vereenigd accoord vormden waarvan overeenstemming en verscheidenheid tevens het kenmerk zou zijn; onderscheidene tonen, maar samensmeltende tot één geheel; verscheidene pijlen, maar in één bundel vereenigd en bestemd tot hetzelfde doel. Zelfs in spelling en schrijfwijze werd ieder redacteur vrijgelaten.
Meer dan eens gaf de redactie ook haar denkbeelden over de Afscheiding te kennen. Bij een gering verschil ten aanzien van bijkomstigheden, waren het de vier redacteuren langen tijd ook op dat punt genoegzaam eens, om de hieromtrent geuite gevoelens voor die van elk hunner gemeenschappelijk te kunnen erkennen, totdat een hunner Mr A.
M. C. van Hall zich in gemoede verplicht achtte, de gemeenschap met de Hervorrrjde kerk, zooals die sedert 1816 bestond, te verlaten en zich te voegen tot de Gemeente der Gescheidenen.
Geen der redacteuren vond echter vrijheid om wegens dit kerkelijk verschil, den gemeenschappelijken arbeid aan het tijdschrift te staken.
Met Augustus 1836 berichtten zij echter, dat voortaan ieder schrijver zijn opstellen onderteekenen zou, en dus bijzonder op het stuk der Afscheiding ieder artikel geheel als individueel gevoelen moest beschouwd worden.
Doch reeds van November 1836 af, bestond de redactie alleen uit de heeren Da Costa, Koenen en De Clercq, en werden de bijzondere stukken door ieder hunner niet meer onderteekend, dan wanneer daartoe een bepaalde reden mocht aanwezig zijn. De vroegere medewerker Van Hall begon in December van dat jaar een nieuw tijdschrift, De Reformatie, uit te geven, lntusschen hadden de Nederlandsche Stemmen met veel wantrouwen te kampen, voor zoover zij de Afscheiding niet ondersteunden.
Met October 1838 waren zes deelen Stemmen compleet, die vier en een half jaar de gemeente hadden bewerkt. In gewijzigden vorm, in 8°, volgde als maandschrift de Stemmen en Beschouwingen over Godsdienst, Staat-, Geschied- en Letterkunde.
In November 1839 trok ook De Clercq als schrijver van de belangrijke „beschouwing der tijden” zich terug, omdat hij bevreesd was daarin van de daden der Voorzienigheid een geheel te maken. Nu zetten Da Costa en Koenen hun arbeid nog voort, tot October 1840, toen zij, mede wegens gebrek aan lezers, dit met zeer veel talent en smaak geredigeerde maar min-populaire tijdschrift, moesten staken.