Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Medewerking

betekenis & definitie

Het woord medewerking komt in de Schrift niet voor. In de Theologie wordt het gebruikt in de leer der Voorzienigheid en bij de verkiezing van ambtsdragers.

Bij het leerstuk der Voorzienigheid verstaan wij er onder de wijze, waarop God de verschillende schepselen als causae secundae (tweede oorzaken) gebruikt tot de instandhouding der schepping. Pantheïsme en Deïsme willen van die medewerking Gods niets weten. Het Pantheïsme leert, dat er maar één causa (oorzaak) is n.l. God, en loochent, dat de schepselen afzonderlijke tweede oorzaken zijn, omdat zij in de ééne oorzaak begrepen zijn. Het Deïsme leert, dat God de wereld wel schiep, maar zóó dat zij zich zelf redden kan en Hij als de eerste oorzaak zich niet meer met haar bemoeit, waaruit voorvloeit dat de schepselen geen tweede, van de eerste oorzaak afhankelijke, maar eerste, zelfstandige oorzaken zijn. Het Theïsme leert, dat er twee causae of oorzaken zijn, die met elkander in verband staan en toch onderscheiden moeten worden.

De eerste oorzaak is God, uit Wien, door Wien en tot Wien alle dingen zijn. De tweede oorzaken zijn de schepselen, die als Zijn instrumenten volstrekt van Hem afhankelijk en aan Hem onderworpen zijn, maar ten aanzien van hun werking en product toch meer dan bloote instrumenten, n.l. eigenlijke, wezenlijke oorzaken zijn. Immers werking en product zijn één, omdat er geen arbeidsverdeeling plaats heeft; zij gaan realiter van beide oorzaken uit, maar formaliter zijn zij alleen van de tweede oorzaken. God geeft den mensch de kracht om te werken, maar de mensch misbruikt die kracht om te zondigen.

De verkiezing der ambtsdragers geschiedde vroeger volgens artt. 4, 22 en 24 der Kerkenordening door den Kerkeraad met de Diakenen. Maar onder invloed van de democratische stroomingen heeft zij thans in veel kerken met „medewerking der gemeente” plaats. Dit is dan ook een kenmerkend gereformeerd beginsel. De Roomsche kerk miskent de rechten en den invloed der gemeente; daar vult het ambt zich zelf aan. De Lutherschen kenden het kiesrecht toe aan de overheid. De Independenten leerden, dat het berust bij de gemeente.

Maar volgens de Gereformeerde beschouwing kiest Christus zelf Zijn dienaren door de stemming der gemeente onder leiding van den Kerkeraad. De leidende en beslissende macht bij de verkiezing komt aan den Kerkeraad toe, gelijk blijkt uit Hand. 6 : 1—6; 14 : 23; 1 Tim. 5 : 22; Tit. 1:5; maar aan de gemeente komt het recht van medewerking toe, want volgens Hand. 1:23 werkte de schare van omtrent 120 personen samen met de apostelen bij het opmaken van het dubbeltal voor het apostelschap; volgens Hand. 6 : 1—6 worden de zeven diakenen in opdracht van de apostelen door de gemeente gekozen en daarna door de apostelen in het ambt bevestigd; en in 2 Cor. 8:19 is er sprake van een evangelist, die „van de gemeente” gekozen werd. Deze medewerking bestond oorspronkelijk alleen in de approbatie (goedkeuring) der gekozenen door de gemeente; of bovendien in de keuze uit een dubbel getal, dat de Kerkeraad opmaakte; maar in lateren tijd kwam er nog bij dat vooraf aan de gemeente ook nog gelegenheid gegeven wordt om namen op te geven voor de groslijst.

< >