heeft tweeërlei beteekenis:
1. verstaat men er onder een abnormale of ziekelijke drift, die bij geestelijk gezonde personen niet of bijna niet voorkomt. Daarbij moet deze ziekelijke drift, oppervlakkig beschouwd, de eenige geestelijke afwijking zijn, die men bij zoo iemand waarneemt; iemand met een monomanie zegt of doet verder niets abnormaals. Zoo spreken we van kleptomanie, wanneer iemand van tijd tot tijd betrapt wordt op diefstallen van voorwerpen, die vrijwel waardeloos zijn; of die hij of zij even gemakkelijk kan koopen. Dat zoo iemand die diefstallen begaat, begrijpen we niet, en hij zelf weet er ook geen reden voor op te geven, behalve dat hij ’t niet laten kan. Bij nauwkeurig onderzoek vinden we echter ook wel andere geestelijke afwijkingen; dit is meestal in nog sterkere mate het geval bij personen, die lijden aan dipsomanie, d. i. periodieke drankzucht. Zulke personen zijn geen dronkaards in den gewonen zin van het woord, maar vertoonen een periodieke vorm van krankzinnigheid, waarin ze komen tot alcoholmisbruik; meestal worden ze door hun omgeving verkeerd beoordeeld. Zoodra de geestesstoornis maar voorbij is, hebben zulke personen niet alleen geen moeite de alcohol te laten staan, maar hebben er dikwijls een afkeer van. Tijdens zulk een periode behooren dergelijke personen in een inrichting voor zenuwlijders of krankzinnigen verpleegd te worden.
2. Spreekt men wel van monomanie, wanneer iemand heeft een idéé fixe, waaronder men dan verstaat een overwaardig denkbeeld of waandenkbeeld. Men stelt zich dan voor, dat zoo iemand één krank denkbeeld heeft en verder geestelijk gezond is. Dit is niet juist: wanneer iemand één krank denkbeeld heeft en dit niet loslaat, ligt daarin het bewijs, dat zijn oordeel ook niet is als bij gezonden van geest, en dus zijn geest inderdaad krank is.
Tegenwoordig wordt het woord monomanie in de psychiatrie zelden meer gebruikt; monomanie is geen vorm van krankzinnigheid, maar een verschijnsel, dat bij tal van vormen van geestesstoornis kan optreden.