Het woord beteekent letterlijk : krijgsdienst van Christus en kan ook alzoo vertaald blijven; natuurlijk is de genitivus (2e naamval) Christi dan niet een genitivus subjectivus maar objectivus, d. w. z. niet Christus vervult dezen dienst, maar zijn volk staat in dienst bij Hem; vgl. uitdrukkingen als: dienst des vaderlands en dergelijke.
De Heiland gaf het groote gebod der liefde, der naastenliefde en der broederliefde, drong aan op zelfverloochening — vandaar dat bijv. Calvijn in zijn Institutie, in het Ille boek, het zevende hoofdstuk, wat wel genoemd is, zijn „Christelijke Ethiek” gevende, als titel boven dit hoofdstuk plaatst: „De korte inhoud van het Christelijk leven; waar gehandeld wordt van de verloochening van onszelven” — en verbood een Petrus met het zwaard tusschenbeide te komen, „want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard vergaan” (Matth. 26 :52). In een wereld vol van gruwel, wraakzucht en bloeddorst droeg Hij in: de gedachte des vredes. Maar dit nam niet weg dat die vrede moest verworven worden in een weg van strijd. Voor Hemzelven was zijn aardsche leven één strijd, opdat er straks vrede met God zou zijn door Zijn bloed. Maar ook Zijn jonger, de Christen, zal hij tot het bezit van den waren vrede, en dies van de waarachtige vreugde, geraken, moet niet opzien tegen den strijd; den strijd n.l. met al wat dien waren vrede wil onthouden of ontrooven.
Wanneer Jezus kwam om in den weg van strijd de werken des duivels te verbreken (1 Joh. 3 : 8), is het niet verwonderlijk dat ’t bevel komt tot Zijn ware discipelen om te strijden den goeden strijd des geloofs en te grijpen naar het eeuwige leven (1 Tim. 6 : 12). De wapenrusting waarin de geloovigen, al biddende en smeekende, hebben te strijden tegen „de listige omleidingen des duivels”; „niet tegen vleesch en bloed, maar tegen de overheden, tegen de machten, tegen de geweldhebbers der wereld, der duisternis dezer eeuw, tegen de geestelijke boosheden in de lucht”, om te kunnen wederstaan in den boozen dag en, alles verricht hebbende, staande te blijven, wordt ons in Ef. 6 : 11—18 breedvoerig geschetst. Die wapenrusting bestaat dan uit deze zes stukken : den lendengordel der waarheid, het borstwapen der gerechtigheid, het voetschoeisel van de bereidheid des Evangelies, het schild des geloofs, den helm der zaligheid, het zwaard des Geestes.
Dat deze bereidheid tot strijden tegelijk bereidheid tot lijden om Christus’ wil moet meebrengen, toont de bekende uitspraak 2 Tim. 2:3: „Gij dan, lijd verdrukkingen, als een goed krijgsknecht van Jezus Christus”. In dit woord is de term: „krijgsknecht, soldaat in ’t leger van Jezus Christus” zelf gegeven; op grond van deze en dergelijke vermaningen der Schrift kon de oude Christelijke kerk met alle recht en reden van een krijgsdienst der geloovigen in ’t leger van Koning Jezus spreken en dus van een militia Christi.
Van die oude Christelijke kerk is naar waarheid geschreven: „In het Christelijk leven kon zich, door de Goddelijke kracht des Evangelies en onder den reinigenden invloed der vervolgingen, een mate van zedelijken ernst en van zelfverloochening ontwikkelen, zooals de wereld tot nog toe niet gezien had. De Christelijke broederliefde, de geregelde armen- en krankenverzorging, de onbeperkte gastvrijheid, het heilig houden van het huwelijk en wat dies meer zij, werden zelfs door de heidenen bewonderd. De openbare vermakelijkheden, dans en schouwspelen werden door de Christenen gemeden. Sommigen meenden eveneens zich te moeten onttrekken aan den heidenschen staats- en krijgsdienst, reeds daarom, dat het moeilijk viel de daarbij gebruikelijke heidensche offeranden en plechtigheden na te laten. Het Christelijk leven wilden de Christenen, volgens Ef. 6:10 v.v., inrichten als een militia Christi” (Kurtz-Gerth van Wijk, Leerboek der Kerkgeschiedenis, bl. 56). En waar Christus heerscht, daar moet Hij-alléén heerschen en uitgebannen blijven al wat Hem tegenstaat.
In de Middeneeuwen met hare vele orden, kwam er natuurlijk ook een orde, en wel behoorende tot de uitgebreide orde der Dominicanen, van zulken die zich noemden: fratreset sorores de militia Christi, broeders en zusters die zich ten doel stellen den krijgsdienst van Christus.
AI klinkt in onze dagen de term den eenvoudigen vromen te geleerd in de ooren, metterdaad moet de zaak, door dien term uitgedrukt, gehandhaafd blijven: Koning Jezus heeft recht op onzen bereidvaardigen dienst, op welk terrein des levens Hij ons ook doet werkzaam zijn.