Dit zijn de geheimzinnige Arameesche woorden, die Belsazar op den wand van de feestzaal zag verschijnen, terwijl de Perzische vijand zijn residentie belegerde. Toen de Chaldeesche wijzen ze niet konden ontraadselen, werd op een wenk der koningin Daniël geroepen, die ze aldus verklaarde: „mené, God heeft uw koninkrijk geteld en ten einde gebracht; tékét, gij zij t op de weegschaal gewogen en te licht bevonden; pèrès, uw koninkrijk is gebroken en aan de Meden en Perzen gegeven” (Dan. 5 : 25—28).
Dat is dan natuurlijk een omschrijving van: „geteld, gewogen en stukken”, waarbij dan farsin of parsin tegelijk een zinspeling inhoudt op den vijand (Perzen). De woorden kunnen echter ook beteekenen: een pond (mené), een sikkel (tékél) en (oe) halve ponden (parsin).
Zoo hebben de Chaldeërs ze waarschijnlijk verstaan en er daarom geen zin aan kunnen vastknoopen.