Een congregatie der Benedictijnenorde, welke de verdienste had, dat zij in de oude in verval geraakte orde weer nieuw leven verwekte. Reeds was er, althans voor enkele kloosters, een reformatie tot stand gebracht door de congregatie van St.
Vannes, die op verlangen der Fransche geestelijkheid en met goedvinden van Lodewijk XIII in 1618 de congregatie St. Mauri stichtte, welke in 1621 door paus Gregorius XV erkend werd.
Van de kloosters, die tot deze congregatie behoorden (men telde in den bloeitijd er 180) was het klooster St. Germain-des-pres bij Parijs het voornaamste.
De eer van deze congregatie was, dat zij bewonderenswaardigen ijver betoonde voor de beoefening der wetenschap op velerlei gebied. Zij wekte den naijver en den haat der Jezuïeten op.
Omdat zij de Janssenisten vriendschappelijk gezind was, moest zij heftige aanvallen van de Jezuïeten verdragen. Zij bleef arbeiden in het belang der wetenschap.
Door de revolutie werd deze congregatie opgeheven. De poging om de congregatie der Maurinen in de abdij Solesmes in 1837 te restaureeren mislukte.
De arbeid der nieuwe Maurinen staat bij dien der oude verre ten achter.
De oude Maurinen hielden zich voornamelijk bezig met het verzamelen van materiaal voor de geschiedenis der Benedictijner-orde, voor de geschiedenis der kerk in haar geheel, en voor de geschiedenis van Frankrijk.
Zij deden verschillende waardevolle werken het licht zien o. a. d’Achery, Spicilegium veterum aliquot scriptorum (1653—77), Mabtlion, Vetera analecta (1675—’85), Martène, Collectio nova veterum scriptorum (1700), Martène et Durand, Thesaurus novus anecdotorum (1717). Zij gaf ook geschriften van kerkvaders uit (Cassiodorus, Ambrosius, Hieronymus, Augustinus, Athanasius, Chrysostomus, Origenes, Benedictus van Aniane, Bernard van Clairvaux, Anselmus, Gregorius de Groote).
Daarenboven gaven de Maurinen uit de Hexapla van Origenes, de Bibliotheca divina van Hieronymus. Zij verzamelden niet alleen materiaal, maar bearbeidden het materiaal ook vooral op het gebied der geschiedenis.
Aan de spits der historische werken staat Gallia christiana. Verder Mabillon, de liturgia gallicana ; Martène, de antiquis monachorum ritibus; Acta Sanctorum ordtnis S.
Benedicti van d'Achery en de Annales Ordinis S. Benedicti van Mabillon.Daarenboven vele werken over St. Maur, Port-Royal en andere kloosters. Zeer belangrijk is ook, wat de Maurinen leverden over de geschiedenis van Frankrijk. Zoo o. a. de geschiedenis der oude Galliërs en hun godsdienst. Voorts Histoire générale du Languedoc (1730). Zeer beroemd is ook de Histoire litteraire de la France (1733— 1763).
Sinds 1814 wordt deze bronnenverzameling voortgezet door de Académie des inscriptions. Ook is zeer beroemd de Scriptores rerum gallicarum et franciscarum begonnen door Bouquet in 1738 en voortgezet tot 1818 door de Maurinen. Daarenboven hebben de Maurinen zich verdienstelijk gemaakt door de uitgave van vele leerboeken. Mabillon gaf b.v. uit de re diplomatica (1681), vervolgens 7 oustain et Tassin, Nouveau traité de diplomatique (1750), Montfaugon, Palaeographia graeca (1708). Het boek Art de vérifier les dates van Clémencet (1705) is een voorname bron voor de Chronologie. En eindelijk hebben de Maurinen de wetenschap aan zich verplicht door de uitgave van het Glossarium mediae et injïmae latinitatis door Carpentier, onmisbaar voor de kennis der Middeleeuwen.
Alles tezamen genomen, zal men bemerken, dat de wetenschappelijke arbeid der Maurinen van onschatbare waardij geweest is en nog is. De monniken van St. Maur hebben door hun ijver veel tot stand gebracht.