Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Mastaba

betekenis & definitie

is een Arabisch woord en beteekent bank (de uit leem of tegels opgebouwde bank voor het huis). Wegens de overeenkomst in vorm tusschen deze banken en de grafkamers der rijksgrooten van het Oude Rijk in Egypte, heeft men den naam mastaba gegeven aan de graven der rijksgrooten.

Rondom de pyramiden, waarin de koningen bijgezet waren, richtten de voornamen des rijks hun mastaba’s zoodat ze zich ook in den dood nog rondom den heerscher schaarden als eens bij hun leven aan het hof. Boven den grond verhief zich een groot, rechthoekig, in doorsnee trapeziumvormig gevaarte, dat, behalve dan dat er eenige kamers in waren, overigens massief gebouwd was.

In den vroeg-historischen tijd werd dit soort van grafgebouwen ook gebezigd voor het koningsgraf. Trouwens de mastaba’s der edelen ten tijde van het Oude Rijk zijn zulke bouwgevaarten geworden, dat een paar eeuwen te voren een koning er trotsch op zou zijn geweest, als hij er had bezeten.

Zoo bevat de graftombe van den vizier van Pepi I niet minder dan 31 kamers. Wat den bouw van de mastaba betreft, het eigenlijke graf lag diep onder de aarde; men boorde een verscheiden meters diepen, loodrecht naar beneden loopenden put in den rotsbodem.

Vanaf den bodem van dezen put maakte men dan een zeer nauwe lage dwarsgang en hieuw daar dan een kleine zijkamer uit, die bestemd was voor de eigenlijke grafkamer, waarin de overledene werd bijgezet. Boven de schacht werd dan een rechthoekige hoop steenblokken gebouwd, waarvan de wanden bekleed werden met gehouwen blokken kalksteen, zoodat de mastaba er uitzag ais een gemetseld gebouw met schuine wanden: de zijkanten maakten een hoek van 75° met den vloer.

De put trok men door tot het platte dak, want daarin moest op den dag der begrafenis het lijk neergelaten worden. Om dus dan het graf te bereiken, moest men eerst op het platte dak van het gebouw stijgen, waarop de bovenrand van den vierkanten put uitkwam, die verticaal naar beneden eerst het gebouw doorsneed, en dan meters diep den grond inliep.

Na de begrafenis metselde men den ingang van de grafkamer toe en vulde den put met steenblokken en puin.

De grootste van de in den bovenbouw onopengelaten kamers was de aan de Oostzijde gelegen grafkapel.

Daar men het rijk der Dooden in het Westen dacht, zoo wendde men zich bij alles, wat men voor den doode deed, naar deze hemelstreek. Daarom legde men de plaats, waar men den overledene offerde in den Oostelijken wand van de mastaba aan, opdat men bij het toespreken tot den overledene naar het Westen gericht zou zijn.

Deze grafkapel betrad men door een smalle gang: in deze grafkapel stond tegen den achterwand de groote grafstèle of schijndeur, het middelpunt van den doodencultus in de mastaba, (waardoor men dacht, dat de overledene naar goeddunken uit het doodenrijk kon komen en er weer naar kon terugkeeren, om de offers der achtergeblevenen in ontvangst te nemen). Voor de stéle was een offertafel geplaatst, waarop de bezoekers brood en andere spijzen en gaven voor het lichamelijke welzijn van den overledene konden neerleggen, als zij zich in de grafkapel verzamelden voor de vereering van den doode.

Naast de kapel bevond zich een afgesloten ruimte, de z.g. Serdab (Arabisch woord voor een klein, ontoegankelijk zijvertrek), waarin de beelden van den afgestorvene bewaard werden.

Men dacht zich deze beelden, hoewel ze onzichtbaar waren, als de ontvangers van de offers.De wanden van den ingang en de kapel werden met reliefs voorzien, terwijl ook op den schuinafloopenden buitenwand in den voorgevel, een inscriptie werd aangebracht, die te lezen geeft den stand, tot waar de overledene is opgeklommen. De eigenlijke grafkamer was diep onder den grond, zoodat zij, die in de kapel van den doode hun vereering brachten, onder hun voeten het lijk van de afgestorvenen hadden.

In het Leidsche Museum van Oudheden is een grafkapel, gebroken uit de mastaba van Achethetep-her, gelegen op het Doodenveld van Saggdrah. De teekeningen en hieroglyphen hiervan zijn zeer belangwekkend. Zoo wordt den gestorvene toegebeden „een begrafenis in het Westen, een schoone ouderdom bij den grooten God” en verder dat hij „moge gaan op de schoone wegen, waarop de eerwaardige dooden gaan”.

Litteratuur: Museum Oudheden te Leiden, Catalogus Egyptische Kunst en Beschaving; J. H. Breasted, Geschiedenis van Egypte; het art. Mastaba in Max Ebert, Reallexikon der Vorgeschichte.

< >