Het Fransche volkslied, werd in den nacht van 24 op 25 April 1792 door Rouget de l’Isle gedicht te Straatsburg. De dichter was officier-ingenieur in het Fransche leger, dat in den oorlog tegen Oostenrijk en Pruisen (den eersten coalitie-oorlog) in het Rijngebied opereeren zou.
Daarom kreeg Rouget de 1’Isle’s gedicht den bijnaam van „ie chant de guerre pour 1’armée du Rhin”. Al spoedig werd het ’t fascineerende revolutiebed, meegebracht naar Parijs door de vrijwilligers uit Marseille, die 30 Juli 1792 de hoofdstad binnentrokken, om mee haar te beschermen tegen de aanrukkende Pruisen en het hof in bedwang te houden, dat van verraad verdacht werd.
Daar men den oorsprong van hun zang niet kende, kreeg die naar hen den naam van Marseillaise. Als revolutionnair lied was de Marseillaise gedurende den tijd van het keizerrijk en van de Restauratie verboden; eerst met de Juli-revolutie van 1830 herleefde ze weer en sindsdien is ze ’t Fransche volkslied gebleven.
De vele onderzoekingen, aan de Marseillaise gewijd, hebben uitgewezen, dat Rouget de 1’lsle den tekst van zijn lied heeft ontleend aan zinnen uit de treurspelen „Esther” en „Athalie” van Racine, en de melodie aan een oratorium van Grison. Bij gelegenheid van den met veel luister gevierden honderdsten geboortedag van de Marseillaise (24 April 1892), is een standbeeld onthuld van den dichter, te Choisy-la-Roi (bij Parijs), waar hij in 1836 was gestorven.