I. Maria van Hongarije, dochter van Filips den Schoone en Johanna van Castilië, werd door haar grootvader Maximiliaan van Oostenrijk, die na den dood van zijn zoon, in 1506, voorde tweede maal regent werd, uitgehuwelijkt aan Lodewijk, den zoon van den koning van Boheme en Hongarije.
Dit politieke huwelijk, een uitvloeisel van staatkundige onderhandelingen tusschen Maximiliaan en den koning van Boheme, beteekende een groote machtsvermeerdering voor het huis Habsburg, dat nu door erfenis ook de Boheemsche en Hongaarsche landen zou verkrijgen. Heel jong nog was reeds de koningin van Hongarije weduwe: Lodewijk 11 kwam om het leven bij zijn terugtocht na de nederlaag tegen de Turken bij Mohacz (1526).
Na enkele jaren stelde toen Karel V de koningin-weduwe, zijn zuster, aan als landvoogdes over de Nederlanden in de plaats van Margaretha. Van 1530— 1555 heeft Maria onafgebroken die waardigheid bekleed, en zeer tot tevredenheid van haar lastgever.
Onder haar bewind werd de Habsburgsche centralisatie-politiek met kracht doorgevoerd : de Geheime Raad werd gesplitst, zoodat publieke- en geheime regeeringszaken voortaan gescheiden werden behandeld; de onderwerping van Groningen voltooid, de invloed der, nog van Karel onafhankelijke, Gelderschen ingeperkt, de voorzichtige neutraliteitspolitiek tegenover het Bisdom Luik voortgezet. Ook de stoffelijke belangen der Nederlanden, die Karel zeer ter harte gingen, werden door de landvoogdes goed verzorgd, ondanks de vele moeilijkheden, die ze daarbij te overwinnen had.
Een schitterend hof, waar de Spaansche etiquette streng gehandhaafd bleef, vermeerderde den glans der Habsburgsche monarchie. (Prins Willem van Oranje is aan dat hof opgevoed.) Maria was een zeer begaafde vrouw, die het bewind krachtig, maar met wijze gematigdheid voerde. De naam „Christelijke weduwe”, haar door de Nederlanders gegeven, getuigt daarvan.
In haar denkwijze was ze nauw verwant aan Erasmus, die haar zijn boek Vidua Christiana opdroeg. Met haar vertrek in 1555, toen Filips II zelf de regeering over deze landen in handen nam, begonnen de moeilijkheden, die tot de breuk met de Habsburgers hebben geleid. [ 45.II. Maria de Guise, de oudste dochter van den onder koning Frans I in Frankrijk invloedrijken edelman Claude de Guise, huwde in 1538 den Schotschen koning Jacobus V. Krachtens de traditie van haar geslacht was zij zeer gehecht aan de Roomsche leer en om haar dochter, Maria Stuart I, ook bij dat geloof te behouden, zond zij haar naar Frankrijk. Door de Guises werd Maria in streng Catholieken geest opgevoed; hun invloed aan het hof bewerkte ook haar huwelijk met den jongen Franschen koning, Frans II, waardoor natuurlijk de Fransche invloed overheerschend werd in Schotland. Intusschen was, bij den dood van Jacobus, Maria de Guise regentes voor haar dochter over Schotland geworden. Haar Fransch-Roomsche sympathieën brachten al spoedig het Calvinistische Schotland, waar John Knox de kloeke leider was, tot opstand.
Met behulp van de Franschen bleef zij echter den toestand meester. Maar toen in 1559 de verbannen Knox terugkeerde en den heiligen oorlog predikte, werd haar positie hachelijk. In korten tijd was het geheele land in handen van den graaf van Murray, den aanvoerder der Calvinisten ; Maria moest zich terugtrekken op Edinburgh en Leith, waar Fransch garnizoen lag. Met de overgave van Leith, in 1560, was het pleit beslist, maar juist op dat oogenblik overleed Maria de Ouise. De Calvinistische reformatie, mede door haar optreden veroorzaakt, werd door Murray en John Knox over Schotland voltooid. [ 45.
III. Maria Stuart, koningin van Schotland van 1542—1567 was de dochter van Jacobus V en Maria de Guise (zie aldaar). De dood van haar vader, kort na haar geboorte, bracht haar in het bezit van al de Schotsche rechten. Daardoor ontstond in Engeland de gedachte, haar straks met den jongen koning Eduard VI te doen huwen, teneinde zoo Engeland en Schotland te vereenigen. Maar toen de hertog van Somersett met wapengeweld zijn plannen voor de toekomst wilde bevestigen, deed Maria de Guise haar dochter naar Frankrijk overbrengen, om haar onder de hoede van haar, streng-Catholieke, verwanten te stellen, en dezen wisten haar huwelijk met den kroonprins, den lateren koning Frans II te bewerken. Bij diens dood, in 1561, trok de jonge weduwe naar Schotland terug, ten einde daar de regeering op zich te nemen (haar moeder, de regentes, was in 1560 eveneens gestorven).
Onmiddellijk bij haar komst in Schotland werd zij de pretendente der Catholieken voor den Engelschen troon: de rechten van de Protestantsche Elisabeth, dochter van Hendrik VIII en Anna Boleyn (zie het art. Maria de Bloedige) werden van den aanvang harer regeering (1558) af bestreden. De overwinning van het Calvinisme in Schotland (1560) maakte Maria echter voorloopig onschadelijk. Een vraag van gewicht bleef of en met wien Maria zou hertrouwen en Elisabeth trachtte, in haar eigen belang, daarop invloed uit te oefenen. Voor de trotsche, zelfbewuste Maria lag daarin aanleiding om geheel haar eigen zin te volgen: zij huwde een Catholiek edelman, Darnley, tegelijk daarmede aan haar Protestantsche onderdanen haar onafhankelijkheid demonstreerend. Darnley was een ongunstig, zwak man, die de fiere, geestkrachtige koningin als echtgenoot in geen enkel opzicht nabijkwam en al heel spoedig door haar werd genegeerd.
Daarover beleedigd, verbond Darnley zich met de ontevreden Protestanten. Maria viel zelfs in handen van de opstandelingen. Maar met haar zeldzame geestkracht wist zij zich uit de ongelegenheid te redden: het gelukte haar, Darnley weer van zijn bondgenooten te scheiden en groote verdeeldheid onder hen te zaaien. Met Darnley’s hulp vluchtte zij uit haar gevangenschap en niet lang duurde het, of ze was haar vijanden meester. Toen haar bovendien het volgend jaar een zoon en opvolger geboren werd (de latere Jacobus I van Engeland) stond haar positie sterker dan ooit. Nu begon ze bij de ongehuwde Elisabeth aan te dringen, tot haar opvolgster aangewezen te worden (in haar geslacht was ze aan de Tudors verwant) en in afwachting van haar beslissing, gaf zij zich moeite in Schotland het Catholicisme weer in zijn eer te herstellen, ten einde zoo de Roomschen voor haar zaak te winnen.
Aanvankelijk scheen alles te lukken. Maar de dood van Darnley, bij een waarschijnlijk mede door haar voorbereide en uitgevoerde samenzwering vermoord, bedierf alles. En toen zij twee maanden later in het huwelijk trad met Bothwell, die door de openbare meening als Darnley’s moordenaar werd aangewezen, kwam heel Schotland in beweging. Roomsch-Catholieken en Protestanten beiden vereenigden zich tegen haar. Een door haar en Bothwell verzameld leger verliep. Bothwell vluchtte (hij werd later uitgeleverd en stierf in de gevangenis), Maria werd gevangengenomen.
Ze deed nu afstand van den troon ten behoeve van haar zoon (1567) en werd overgebracht naar een eenzaam kasteel, waar ze haar verdere dagen moest slijten. Maar, voortdurend bezig met plannen van allerlei aard en door geen tegenslag overwonnen, wist ze in 1568 te ontvluchten. Aanstonds verzamelde ze een legertje en herriep haar afstand. In afwachting van wat gebeuren zou, trok ze naar Engeland en stelde zich onder de bescherming van Elisabeth. Deze kwam daardoor in een zeer moeilijke positie, gezien de politieke gevolgen, die elke stap, ten gunste of ten ongunste van Maria, hebben kon en bepaalde zich daarom voorloopig tot een neutrale houding. Maria mocht op Engelsch gebied blijven, zich vrij bewegen, maar stond voortdurend onder scherp toezicht.
Desondanks werd ze in allerlei avonturen betrokken (door lord Norfolk in 1572, door Don Juan in 1577) en altijd bleef ze paraat, om iedere kans aan te grijpen, die haar in ’t bezit van den Engelschen troon en dan ook weer van haar Schotsche macht kon brengen. Zoo was haar aanwezigheid op Engelschen bodem een voortdurend gevaar, dat haar vele vijanden te actiever maakte. Ten slotte liet ze zich overhalen tot medewerking met Babington (die een samenzwering tegen Elisabeth op touw zette). De Staatssecretaris, Walsingham, van alles op de hoogte, liet het complot groeien tot het juiste oogenblik van ingrijpen. Babington werd gevonnist en ook Maria in staat van beschuldiging gesteld. Elisabeth aarzelde in haar beslissing.
Ze onderteekende ten slotte het doodvonnis, maar met de bedoeling, dat de uitvoering zou worden verdaagd. De Koninklijke Raad echter zette het genomen besluit door en 8 Februari 1587 werd Maria terechtgesteld, (haar dood was voor Filips II nog een der argumenten voor zijn Onoverwinnelijke-vloot-expeditie). Nog altijd is de quaestie der schuld van Maria en de rechtmatigheid van het doodvonnis een vraag, waar zich de historische wetenschap mee bezig houdt. Er bestaan verschillende meeningen, maar zeker is wel, dat Maria niet geweest is de onschuldige, sympathieke figuur, die door Schillers drama klassiek is geworden. Met name ten aanzien van Darnley’s gewelddadigen dood beschikt men tegenwoordig over voor Maria zeer compromitteerend materiaal.
IV. Maria de Bloedige, d. i. Maria Tudor, van 1553—1558 koningin van Engeland, was de dochter van Hendrik VIII en Catharina van Arragon. Ze had een zeer sombere jeugd. Haar vader liet zich scheiden van zijn vrouw om een hofdame, Anna Boleyn, te kunnen huwen (hij kwam daardoor met de Roomsche kerk in een heftig conflict, dat zelfs tot een breuk met den Paus leidde) en wendde alle moeite aan, Maria tot een onwettig kind te doen verklaren. Hij ging daarin zoo ver, dat hij Thomas Morus en John Fisher, die weigerden mee te werken tot die daad, op het schavot deed sterven.
Onder de regeering van haar broer Eduard, die haar vader opvolgde en zijn anti-Roomsche gezindheid nog sterker dan deze blijken liet, mede onder invloed van zijn minister Northumberland, werd zij andermaal achteruitgezet: haar werd zelfs verboden de mis te lezen. Toen het einde van den koning naderde en daarmee de verheffing van Maria tot koningin dreigde, wist Northumberland gedaan te krijgen, dat zij werd uitgesloten van de opvolging. Een kleindochter van Hendrik den achtste’s jongste zuster, Jane Gray, gehuwd met Northumberlands zoon, werd tot koningin geproclameerd toen Eduard op 6 Juli 1553 stierf. Maar het Engelsche volk wilde van zulk politiek spel niet weten en Maria behaalde een gemakkelijke overwinning op haar tegenstanders. Northumberland, later ook Jane Gray en haar man, stierven in de Tower door onthoofding. Zoo was Maria koningin.
In haar vernedering had ze troost gevonden in een nauwe aansluiting bij de Moederkerk en nu ze in haar eere was hersteld, wenschte zij haar dankbaarheid jegens de kerk te toonen, door Engeland weer te verzoenen met de kerk en ongedaan temaken, wat door Hendrik en Eduard was verordend: verbeurd verklaarde kerkelijke goederen en kloosters werden teruggegeven, wetten tegen de ketterij uitgevaardigd, de oude godsdienst overal hersteld, een kardinaal verscheen als pauselijk legaat aan het hof. Dit alles wekte tegenzin op bij het volk en die tegenzin werd verzet, toen Maria in 1554 huwde met Filips II, wat beteekende dat het Protestantsche Engeland voortaan een anti-Protestantsche politiek zou moeten volgen. Maria echter beantwoordde dat verzet met vervolging: tal van onderdanen, meest hooggeplaatsten en leiders (Cranmer, Hooper, Latimer) stierven den marteldood. Het Protestantisme verzwakte daardoor echter niet, veeleer groeide het, vooral ook door den invloed der vele uitgewekenen, die in het buitenland Maria’s regeering bestookten. Haar Spaanschgezinde politiek, die Engeland op het verlies van Calais te staan kwam, bezorgde haar ook buiten den kring der Protestanten heftige tegenstanders. Teleurgesteld, ziek naar lichaam en geest, stierf zij November 1558, beladen met den haat van het Engelsche volk. Door haar bewind is de afkeer tegen Paus en Roomsch-Catholieke kerk zoo diep ingedrongen in het Engelsche volkskarakter, dat een verzoening tusschen Engeland en Rome voorgoed onmogelijk is geworden. [ 45.
V. Maria Theresia, van 1740—1780 keizerin van de Oostenrijksche Monarchie, was de eenige dochter van keizer Karel VI, die aanstonds van haar geboorte af (1718) er naar streefde, haar in het ongedeelde bezit van de Oostenrijksche erflanden te doen geraken en daartoe,+egen hooge concessies, met de buitenlandsche mogendheden verbonden sloot (de zg. Pragmatieke Sanctie). Voorts bewerkte hij haar huwelijk (in 1736) met Frans III van Lotharingen, die (alweer om politieke redenen) in het bezit werd gesteld van het hertogdom Toscana. Toen Karel VI in 1740 stierf daagden van alle zijden de vijanden op, Karel Albert van Beieren, Frederik de Groote van Pruisen, Frankrijk, Saksen. Maar Maria vorderde de hulp op, die de Pragmatieke Sanctie haar waarborgde, hulp in ’t bijzonder van Engeland en de Republiek. Zoo begon de Oostenrijksche Successie-oorlog(1741—1748), in welken de Zuidelijke Nederlanden vooral gevechtsterrein waren en ons land een inval van de Franschen te verduren had (aanleiding tot de verheffing van Willem IV tot erfstadhouder in 1747). De oorlog eindigde met den vrede van Aken (1748), ongunstig voor Maria Theresia. Onmiddellijk bereidden zich Maria en haar gemaal (tot „mederegeerder” verheven, ofschoon zonder veel invloed) op een nieuwen oorlog voor, nu in ’t bijzonder tegen Frederik den Groote, die in de, gelijktijdig met den Oostenrijkschen Successie-oorlog gevoerde, Silezische oorlogen (1741 — 1742 en 1744—1745) Silezië had weten te vermeesteren. Maria zocht zich overal bondgenooten, Rusland, welks keizerin (Elisabeth) Frederik zeer vijandig gezind was, Saksen, Zweden. Door verandering in de politieke constellatie verloor zij Engeland als bondgenoot, maar Frankrijk sloot zich, dank zij haar bekwamen minister Von Kaunitz, bij haar aan (deze verandering in de bondgenootschappen noemt men in de geschiedenis de „renversement des alliances”). Zoo voorbereid, begon Maria Theresia den Zevenjarigen oorlog (1756—1763) waarin zij groote overwinningen op Frederik bevocht, maar niet een daaraan geevenredigd succes verkreeg (vrede van Hubertusburg). In 1765 overleed haar gemaal. Zij benoemde toen haar zoon, Jozef II tot mederegent en zette met hem de politiek voort, die zij binnenlands gevoerd had, die van het „verlicht despotisme”. Deze politiek bedoelde verbetering aan te brengen vooral in financiewezen, rechtspraak en onderwijs (ze was een der richtingen in het geheele 18e eeuwsche staatkundige leven en vond in alle landen haar vertegenwoordigers), maar Maria Theresia voerde die met veel beleid, bestaande rechten en gebruiken zooveel mogelijk ontziende. Voorts verzachtte de keizerin de lijfeigenschap en begunstigde zij handel en verkeer. Maria Theresia is een van de beste vorsten geweest, die op den Oostenrijkschen troon gezeten hebben, geestkrachtig in al haar tegenspoed, geleden schade door vasthoudende politiek herstellend, beleidvol als regentes en zeer bemind bij haar volk.
VI. Maria Antoinetta, Koningin van Frankrijk, gemalin van Lodewijk XVI, geboren te Weenen 1755, trad op 15-jarigen leeftijd in het huwelijk. De listen van een verdorven Hof waren oorzaak, dat zij zich van het Hof verwijderd hield. Toen in 1774 haar man den troon beklom, schafte zij de strenge etiquette af en haalde zich het verwijt op den hals, dat zij voor haar gunstelingen leefde. Eerst in 1778 werd haar huwelijk gezegend. Dat gaf aan de aanhangers van den hertog van Provence (later Lodewijk XVIII) gelegenheid haar zedelijkheid in verdenking te brengen.
Bij de eerste revolutionaire bewegingen was zij gehaat bij het volk, dat haar l’Autrichienne noemde. Reeds bij de gebeurtenissen te Versailles 5 en 6 October 1789 was haar leven in gevaar. Zij betrok daarna met haar gemaal en kinderen de Tuillerieën, waar zij door de bevolking van Parijs bewaakt werd. Een vlucht mislukte, maar zij betoonde groote tegenwoordigheid van geest en verdroeg allerlei vernederingen. Bij den opstand van 20 Juni 1792 stond zij haar gemaal dapper ter zijde. Op 20 Augustus werd zij in den Temple opgesloten.
Tijdens het proces tegen den koning werd zij van dezen gescheiden. Slechts eenmaal voor zijn terechtstelling zag zij hem terug. In 1793 werd haar oudste zoon haar ontnomen en op 2 Augustus werd zij gevangen gezet in de Conciergerie. In October onderging zij een geheim verhoor. Op den 13en October werd zij voor de revolutionäre rechtbank gedaagd, waar zij beschuldigd werd van verraad jegens Frankrijk en grove zedelijke misdrijven. Zij verdedigde zich met waardigheid.
Haar advocaten streden met kracht voor haar. Het was tevergeefsch. Zij werd op 16 October ter dood veroordeeld en op denzelfden dag geguillotineerd. Haar lijk werd op het kerkhof Madeleine begraven. Na de Restauratie werd het overgebracht naar de koninklijke begraafplaats te St. Denis.