Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Maanziek

betekenis & definitie

Deze uitdrukking is tegenwoordig vrijwel in onbruik geraakt. Men verstaat er onder een lijden, dat periodisch optreedt met dezelfde tusschenruimten, als de schijngestalten der maan, of een lijden, dat optreedt b.v. als het volle maan is, dus van de maan afhankelijk is.

Sedert oude tijden worden onder maanzieken verstaan lijders aan vallende ziekte (epilepsie) of slaapwandelaars. Wanneer slaapwandelen in ernstige mate bij iemand voorkomt, is dit een lijden, dat verwant is aan epilepsie.

Lijders aan epilepsie krijgen zoo nu en dan echte epileptische toevallen : ze worden geheel bewusteloos na een gil gegeven te hebben, vallen neer en krijgen dan krampen. Zulk een toeval komt zoo plotseling, zoo onverwacht, dat de patiënt nogal eens in ’t vuur (of tegen de kachel) of in ’t water valt, en zoodoende zich ernstig brandt of verdrinkt, als hij alleen is.

Ook van den maanzieken jongeling in Matth. 17 vinden we vermeld, dat hij menigmaal in het vuur en menigmaal in het water is gevallen. Hij leed dus aan epilepsie, maar deze epilepsie vond haar oorzaak in het bezeten zijn door den duivel, want toen Jezus dien duivel uitgedreven had, was hij genezen.

Daaruit mogen we niet afleiden, dat alle epileptische patiënten door een duivel bezeten zijn; bezetenheid kwam alleen in Jezus’ dagen voor en ging gepaard niet alleen met toevallen, maar met allerlei lichamelijk lijden. In plaats van één of meer toevallen kunnen bij deze lijders ook zoo nu en dan geestelijke afwijkingen voorkomen, b.v. ontstemdheid, prikkelbaarheid, korte perioden van verwardheid met verschillende hallucinaties.Van oude tijden af vindt men nu het geloof, dat deze periodiek optredende verschijnselen, ’t zij toevallen, ’t zij geestelijke afwijkingen, vooral voorkomen bij volle maan. In de medische wereld wordt daar echter geen geloof aan gehecht, maar blijkens de onderzoekingen van Ammann moet er toch wel eenige waarheid liggen in dit volksgeloof. In 1909 werd bij de 250 patiënten in zijn inrichting te Aarau in Zwitserland gevonden, dat hun toevallen aldus optraden: 6805 tijdens het eerste kwartier van de maan, 7006 tijdens het tweede kwartier, 6509 tijdens het derde kwartier en 6988 tijdens het laatste kwartier. Al is het verschil nu niet bijzonder groot, toch blijkt, dat er veel meer toevallen optreden in de week vóór volle maan dan daarna. Een verklaring daarvan te geven is ons onmogelijk.

Dat verschillende verschijnselen in het leven van den gezonden en kranken mensch periodiek optreden, is niet voor tegenspraak vatbaar. Ook de maandstonden der vrouw treden op met een tusschenruimte van 28 dagen ; hier ook dezelfde periode als bij de maan. Maar daarom behoeft daartusschen nog geen verband te bestaan en kennen we dat verband zeker niet. Dit neemt niet weg, dat met denzelfden tusschentijd kunnen optreden andere bloedingen, toevallen, aanvallen van aangezichtspijn en migraine, slaapwandelen en ook verschillende geestelijke afwijkingen, en dat daardoor de indruk gewekt wordt, dat deze verschijnselen in ’s menschen leven afhangen van de schijngestalten van de maan. Of daartusschen werkelijk eenig verband bestaat is nog een open vraag. Een Skandinavisch geleerde, Arrhenius, beweert, dat de electriciteit der lucht wisselt met de schijngestalten der maan, en dat deze luchtelectriciteit van invloed is op periodieke functies van ’s menschen lichaam, ’t geen echter nog nader bewezen moet worden.

< >