zijn kosmische lichamen, die zich bewegen binnen of in de omgeving van ons zonnestelsel. Vroeger werd de verschijning van een komeet als de voorbode van allerlei onheilen beschouwd.
De wijsgeer Aristoteles meende dat de kometen verschijnselen in onzen dampkring waren: zij zouden hoog in de lucht ontstaan door verbranding van dampen, die van de aarde opstegen. De eenvoudige waarneming, dat kometen met de sterren en andere hemellichamen op en onder gaan, toont reeds aan, dat dit onjuist is. Toch heeft men deze opvatting op gezag van Aristoteles wel bijna twee duizend jaar gehuldigd.
Tycho Brahe en Kepler toonden van kometen, die in hun tijd zichtbaar waren aan, dat zij verder dan de maan van de aarde verwijderd waren en Newton wees er op, dat zij bij hun beweging aan de algemeene aantrekkingswet onderworpen moesten zijn. Halley heeft het eerst van een aantal kometen de banen berekend.
We moeten ons voorstellen, dat in de omgeving van het zonnestelsel een groot aantal kometen zich in allerlei banen door de wereldruimte beweegt. Wanneer nu zulk een hemellichaam onder het bereik van de aantrekkingskracht der zon komt, wordt het gedwongen, zijn loop te veranderen en een baan om de zon te beschrijven. Van de snelheid, die het vóór dien tijd had, zal het afhangen, of deze baan elliptisch, parabolisch of hyperbolisch is. Wanneer de baan een ellips, dus een gesloten kromme lijn is, wordt de komeet periodiek genoemd. De zon bevindt zich in het brandpunt van zulk een ellips. Men kan dan den omloopstijd berekenen en de terugkomst voorspellen.
Soms wordt een komeet niet door de zon, maar door een planeet aangetrokken („gevangen”) en binnen het zonnestelsel gebracht. De kometen, die door Jupiter gevangen zijn, hebben omloopstijden van 5 tot 8 jaar, de Saturnus-kometen keeren na ongeveer 13 jaren en de Neptunus-kometen na omstreeks 75 jaren weer tot de zon terug. Tot de meest bekende periodieke kometen behoort die van Halley. Van 240 v. Chr. af heeft men iedere 75 jaren haar verschijning opgeteekend. Het laatst verscheen zij in 1910, zoodat zij in 1985 terug verwacht kan worden.
Een komeet bestaat gewoonlijk uit een kern en een staart. Vandaar de naam staartster. De staart is steeds van de zon afgekeerd. Soms ontbreekt de staart, soms pronkt een komeet met meer dan één staart. Een komeet in 1744 had zes staarten.
Nu eens is de staart gelijkmatig van vorm, dan weer worden de grilligste figuren waargenomen. Met de verklaring van al deze verschijnselen is de wetenschap nog niet ver gevorderd. Men stelt zich voor, dat de kern uit gloeiende vaste deeltjes bestaat. Niet alleen de staart, maar ook de kern is zeer ijl.
Merkwaardig is nog de komeet van Biela. Deze werd in 1826 door den Oostenrijkschen officier Biela ontdekt. Haar periode bleek 6,6 jaar te zijn. Toen de komeet in 1846 weer zichtbaar was, deelde zij zich een maand na haar verschijning in twee stukken, die naast elkaar zichtbaar bleven. Zes jaar later zag men weer beide stukken, nu op veel grooter afstand van elkaar. Na dien tijd heeft men geen dier beide stukken ooit meer waargenomen, maar toen in 1872 de aarde de baan der komeet van Biela kruiste, werd onverwachts een schitterende vallende-sterrenregen gezien.
Men wist reeds, dat de z.g. vallende sterren niets met „sterren” te maken hebben, maar meteoren zijn, die in den dampkring gloeiend worden. Het ligt voor de hand aan te nemen, dat de meteoren, die den sterrenregen in 1872 veroorzaakten, niet anders zijn dan brokstukken van Biela’s komeet. Ook van andere meteorenzwermen heeft men vastgesteld, dat zij deelen waren van verdwenen kometen. Of echter al de meteoren, die iederen avond als „verschietende sterren” zichtbaar worden, aan de verbrokkeling van kometen moeten worden toegeschreven, is moeilijk uit te maken.