Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kok

betekenis & definitie

De uitgever dezer Encyclopaedie is afkomstig uit een geslacht, dat een plaats van beteekenis inneemt in de geschiedenis der Afscheiding. We noemen allereerst Albert Hilberts Kok, die woonde op een boerderij in het gehucht Eemster bij Dwingelo; een vlijtig en bekwaam landbouwer, die schoolmeester werd (zie: Meister Albert en zijn zonen, uit de Geschiedenis der Afscheiding in Drenthe, door Ds J.

Kok, 1909). In de groote schuur van dezen meister Albert is te Dwingelo in 1835 een afgescheiden gemeente gesticht.

Meister Albert had 4 zonen: Hilbert, Wolter, Frederik en Jan. Ten huize van F.

A. Kok, eerst ouderling, later (1840—1843) predikant bij de wederkeerende Gereformeerde gemeente te Dwingelo, werd ook de eerste vrije Gereformeerde school opgericht.

Tevens leidde hij predikanten op. Dit werk werd sinds 1843 voortgezet door zijn broeder Ds W.

A. Kok, op de school in De Bergen te Ruinerwold.

Deze vertrok in 1846 naar Hoogeveen, waarheen de studenten hem volgden.

Onder zijn leerlingen behoorden o.a.

J. Kreulen en J.

Bavinck. W.

A. Kok was een man die op practische wijze zijn leerlingen vormde tot goede predikers.

Zie verder: Onder veilige Hoede, door Dr H. Bouwman, 1924.

< >