Hieronder verstaat men een sierlijk en kostbaar voorwerp, bijv. van goud, zilver of ivoor, dat men ten geschenke aanbiedt, en dat door wie het ontvangt en bezit met zorg bewaard wordt of ter bewondering getoond wordt (Gen. 24 : 53; 2 Sam. 8:10). Ook bracht men oudtijds dergelijke kostbaarheden in den tempel des afgods (Joël 3 : 5).
Het woord komt in de Schrift ook in overdrachtelijken zin als geestelijk kleinood voor. Er zijn zes psalmen van David die tot opschrift dragen: „een gouden kleinood” waarvoor de grondtaal een woord heeft (miktam) dat door Dr A.
Noordtzij (vertaling van de Psalmen) onvertaald gelaten is; en waarin anderen de gedachte gezocht hebben van iets verborgens en diepzinnigs, zoodat dit opschrift dan wil zeggen dat die psalm alleen is voor degenen die de verborgenheden van het leven met God verstaan.