Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kenosis

betekenis & definitie

Het Grieksche woord kenosis (xerwots) beteekent ontlediging, en drukt dat moment in Christus’ vernedering uit, waarvan Fil. 2 : 7 zegt: maar heeft Zichzelven vernietigd, de gestaltenis eens dienstknechts aangenomen hebbende. Deze ontlediging bestaat hierin, dat de Zone Gods de majesteit en heerlijkheid heeft afgelegd, die Hij van eeuwigheid heeft bij den Vader (vgl.

Joh. 17 : 5). Wel bleef Hij God.

Alleen deed Hij niet uitblinken, wat Hij was. Hij trok en hield de openbaring van Zijn goddelijke heerlijkheid in, en dat deed Hij door een omhulling over die heerlijkheid te trekken.

Deze omhulling is de gestaltenis van een dienstknecht. Christus kwam in slavengestalte.

Hij werd vleesch. Hij nam onze zwakke, ontluisterde, vernederde menschelijke natuur aan, en is zoo beladen geworden met onze zonde en schuld.

Zoo diep heeft Hij Zich voor ons ontledigd, dat Hij voor ons in den dood ging. Verworpen moet worden de opvatting van de kenosis, gelijk die reeds door Zinzendorf, den geestelijken vader van de Hernhutters, werd voorgestaan en later door de wijsbegeerte, die de gedachte van het worden op God overbracht, is gepropageerd.

Deze opvatting leert, dat Christus bij Zijn menschwording Zich van al Zijn goddelijke eigenschappen heeft ontdaan, om dan in vereeniging met de menschelijke natuur Zich weer langzamerhand tot een god-menschelijk persoon te ontwikkelen.

Deze opvatting is antischriftuurlijk, omdat God en de goddelijke eigenschappen onveranderlijk zijn.

Zij wischt op pantheïstische wijze de grens uit tusschen Schepper en schepsel, tusschen God en mensch. De Zone Gods blijft waarachtig en eeuwig God, ook al wordt het Woord vleesch, en wel ontledigt Hij Zich, wel omhult Hij Zijn heerlijkheid met het slavenkleed, wel bedekt Hij Zijn goddelijke glorie in haar uitstraling, doch van die goddelijke heerlijkheid gaat niets verloren.

Anders kon Hij ook geen Verlosser zijn. Zoodra Hij ophield God te wezen, was Hij geen Middelaar meer, en was het uit met de mogelijkheid der zaliging.

Deze kenosis heeft een einde, wanneer Christus door lijden opklimt tot heerlijkheid, en de Vader aan Hem de bede vervult: en nu verheerlijk Mij, Gij Vader! bij Uzelven, met de heerlijkheid, die Ik bij U had, eer de wereld was (Joh. 17 : 5).

< >