Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Karl Johann Kautzky

betekenis & definitie

Socialistisch schrijver, geboren te Praag in ’t jaar 1854, studeerde te Weenen in Geschiedenis en Filosofie, wendde zich in zijn studententijd met overtuiging toe tot ’t socialisme, werd schrijver en journalist; leefde eerst eenige jaren te Zürich (1880—’82); richtte te Stuttgart in 1883 het socialistisch tijdschrift op: De Nieuwe Tijd, dat hij eerst van Londen uit, daarna te Stuttgart redigeerde; in later tijd vertrok hij naar Berlijn. Overtuigd aanhanger van Marx en Engels stelde hij zich tot taak hunne denkbeelden te ontwikkelen en te verspreiden onder de velen.

Hij gaf o. m. uit: Marx’ oeconomische leerstellingen uiteengezet en verduidelijkt (le uitgave Stuttgart, 1887); Thomas More en zijne Utopie (1887); Het Erfurter Program verklaard; Het Parlementarisme, De Volkswetgeving en de Sociaal-democratie (1893); Het agrarische vraagstuk (1899); Bernstein en het sociaal-democratisch Program (1899), Handelspolitiek en Sociaal-democratie (1901); De sociale revolutie (1903). In de Geschiedenis van het Socialisme in afzonderlijke schetsen [Einzeldarstellungen], Stuttgart 1894 v.v., schreef hij: De Voorloopers van het nieuwe Socialisme le dien Thomas More.Hij maakte voor de pers gereed ’t werk van Marx: Theorie aer Meerwaarde, in 3 dln (1905— ’10); schreef zelf nog zijn: Ethiek en Materialistische Geschiedopvatting (1906); De Vereenigde Staten van Midden-Europa (1916). Na het uitbreken van den wereldkrijg (Juli 1914) kantte hij zich tegen de regeering; er kwam scheiding in de socialistische partij; tegenover de meerderheidssocialisten (onder Scheidemann) kwam te staan de partij der „Onafhankelijken”. Toen er na den oorlog voor het eerst een socialistisch ministerie optrad, droeg dit hem op een onderzoek in te stellen naar de vóórgeschiedenis van den oorlog; aan de publiceering van de bescheiden, hierop betrekking hebbende, nam hij deel (4 dln., 1919). Voorts schreef hij nog: Terrorisme en Communisme (1919), gericht tegen Bolsjewisme en Radendictatuur; en een boek getiteld: Hoe de Wereldoorlog ontstond, waarin hij neerlegt zijn persoonlijke gedachte, uit de door hem onderzochte en gepubliceerde documenten zelfstandig gevormd.

In de laatste jaren schreef hij nog, in verband met de bijzondere tijdsomstandigheden waarin we nu leven: Elzas-Lotharingen; Servië en België in de geschiedenis; Georgie, een sociaaldemocratische boerenrepubliek; De bevrijding der naties; Habsburgs geluk en einde; Delbrück en Wilhelm II; De proletarische revolutie; Het voortzetten [Weitertreiben] der revolutie; De Internationale; De internationaliteit en de Oorlog; De Internationale en Sowjet-Rusland; Democratie of dictatuur? De dictatuur van het proletariaat; Oorlogsmarxisme; Mijn verhouding tot de Onafhankelijke Sociaal-democratische partij enz. Personen (Rosa Luxemburg), rassen (Ras en Jodendom), kerken (De Sociaal-democratie en de Katholieke kerk), landen (Ierland), staatsinrichtingen (Nationaalstaat), stelsels (Wat is socialiseering?), geschiedproblemen (De historische prestatie [Leistung] van Karl Marx; De klassen-tegenstellingen in de eeuw der Fransche Revolutie) — letterlijk alles, wat op zijn gebied lag, trok de aandacht van dezen merkwaardigen man, die met recht een veelschrijver mag heeten. Tegenwoordig woont hij in Weenen en is, evenals zijn zoon Karl Kautzky Jr., verbonden aan de periodiek Die Gesellschaft. Vele van zijn werken werden in andere talen vertaald.

Wat zijn verhouding tot Jezus Christus aangaat: was binnen de grenzen der sociaal-democratie van meerdere zijden Jezus vereerd als „vriend der proletariërs”, de „eerste sociaaldemocraat” en dgl., andere onderzoekingen (als bijv. van Traub) hadden deze beeltenis meeren meer doen verbleeken, daar duidelijk gemaakt kon worden dat Jezus de religieuze vraagstukken met grooten nadruk op den voorgrond had gesteld en zich van kwesties van bezit vrijwel verre had gehouden. Daarom heeft Kautzky niet de normale of overheerschende gedachte van de sociaal-democratie tot uiting gebracht als hij in zijn De oorsprong des Christendoms Jezus ziet als een bestrijder van den Mammon, als een rebellische natuur, die een overval op Jeruzalem beoogt, maar daarbij óndergaat; en als hij ’t alzoo meent te mogen voorstellen dat Jezus’beteekenis ligt in wat zijn hand geschapen heeft: de naar hij beweert, van klassenhaat vervulde communistische gemeenschap der eerste christenheid, die, volgens hem, heel wat gemeen heeft met het socialistisch toekomst-ideaal.

Wat betreft zijn opvatting van het socialistisch ideaal: de opheffing van den privaten eigendom van den grond en de productiemiddelen en de overbrenging daarvan in de hand der gemeenschap, Kautzky, de orthodoxe Marxist, de radicaalste theoreticus der Sociaal-democratie, schrijft in zijn Erfurter Program: „De overgang tot de socialistische productie houdt niet alleen niet als voorwaarde in de onteigening der consumptiemiddelen, hij eischt ook niet de onteigening van de gezamenlijke bezitters van productiemiddelen. Het is het gróótbedrijf, dat de socialistische maatschappij-vorm noodzakelijk maakt. Voor het kleinbedrijf zou zulke onteigening daarop uitloopen dat men de productiemiddelen eerst aan hun tegenwoordige bezitters ontnam om ze hun daarna terug te geven, wat toch onzinnig zou zijn. De kapitalisten zijn het, die feitelijk boeren en handwerkslieden van hun eigendom berooven, de socialistische gemeenscnap maakt juist aan deze expropriatie een einde”.

Kautzky, de ontwerper van het Erfurter program, de dogmaticus der partij, is gebleven orthodox Marxist en heftig bestrijder van het Revisionisme. Sinds 1894 was de agrarische kwestie een punt van geschil geworden (Vollmar beweerde dat op ’t gebied van den landbouw het grootbedrijf het kleinbedrijf nog in het geheel niet overvleugelt en dat dus de sociaaldemocratische agitatoren ten plattenlande een geheel andere tactiek moesten volgen dan onder de fabrieksarbeiders); te Breslau 1895 won Kautzky het nog. Hier te Breslau ging het er om wie zou zegepralen: de tactiek of de „doctrine” (Mr. H. P. G.

Quack, De Socialisten, Personen en Stelsels, 3e dr., VI 275). De oude leiders, Liebknecht en Bebel, stonden aan de zijde der tactiek. Zij begrepen dat zij enkel met de hulp van alle verdrukten tot de Staatsmacht, die zij behoefden, konden geraken. Zij waren bereid water in den wijn te doen. Maar de „doctrine” won het. Met 158 tegen 63 stemmen werd een motie van Kautzky aangenomen en het door de commissie ad hoe voorgestelde agrarische program verworpen.

Maar de strijd over de theorie ontbrandde daarna, toen Bernstein voorstelde om niet te wachten tot de zuivere socialistische gedachte in een revolutionaire periode die op onze kapitalistische zou moeten volgen, kon worden verwezenlijkt, maar er toe te arbeiden met alle kracht om in deze maatschappij de socialistische beginselen zooveel mogelijk in toepassing te brengen. Bernstein spot met de gedachte dat op zekeren dag de kapitalistische maatschappij als door een wonder in de socialistische zou overgaan. Kautzky in zijn: „Bernstein en het sociaal-democratische program” verdedigde daarop ’t onvervalscht Marxisme tegen deze nieuwe ideeën.

Omtrent den toekomststaat vermeit Kautzky zich in verlokkelijke schilderingen. Geluk der zinnen en vrede der ziel, hier zoo dikwijls met elkaar in strijd, zullen daar vereenigd zijn ; kunst en wetenschap zullen komen tot ongekenden bloei; het zedelijke leven zal stijgen tot een hoogen trap van ontwikkeling; alle zwakke beginselen van het goede en edele uit den tegenwoordigen tijd zullen daar tot rijpheid komen.

< >