in het Oude Testament niet genoemd, was een stad of dorp in Galilea, aan de Noord-Westkust van het meer van Gennesaret, ongeveer een uur van de uitmonding der Jordaan in het meer. Het lag aan den grooten handelsweg van Mesopotamië en Syrië naar Fenicië en Egypte.
Er lag Romeinsche bezetting en er was een Romeinsch tolkantoor. Uit verschillende mededeelingen in het Nieuwe Testament kan men afleiden, dat het een vrij bloeiende plaats moet geweest zijn.
Vele harer bewoners vonden hun bestaan in de vischvangst op het meer. Uit deze visschers verkoos Jezus zijn eerste discipelen: Petrus, Andreas, Johannes, |acobus (Marc. 1 : 16 en 19).
Ook Mattheus had hier zijn tolhuis (Matth. 9 : 9). De naam Kapernaum beteekent dorp van Naüm of dorp der vertroosting.
Kapernaum was de woonplaats van Jezus (Matth. 4 : 13) en wordt daarom ook Zijn stad genoemd (Matth. 9:1). Hier heelde Christus den geraakten knecht van den hoofdman (Matth. 8:13), welke laatste de synagoge der stad had gebouwd (Luc. 7 : 5).
Hier genas de Heiland ook de schoonmoeder van Petrus (Matth. 8 : 15), wierp de booze geesten uit en genas allen, die kwalijk gesteld waren (Matth. 8 : 16). Te Kana genas hij den zoon van den koninklijken hoveling van Kapernaum (Joh. 4 : 50).
Te Kapernaum leerde Jezus in de synagoge (Marc. 1 : 21; Joh. 6:59).
In het meer bij de stad werd de visch gevangen, die den stater in zijn bek had (Matlh. 17 : 27).
Over Kapernaum sprak Jezus het oordeel uit, dat het tot de hel toe zou nedergestooten worden (Matth. 11 : 23). Kapernaum verdwijnt dan ook weldra uit de geschiedenis en wordt een puinhoop.
Overblijfsels der stad zijn gevonden bij het Bedoeïnendorpje Teil Hoem. Men heeft hier de fondamenten blootgelegd van een synagoge, 24 meter lang en 18 meter breed, omgeven door een zuilenrij met Corinthische kapiteelen.
De zuilen zijn echter alle gebroken; enkele voetstukken staan nog op hun plaats.