Volgens Prof. Bavinck is de welsprekendheid „de door kunst geoefende gave om door de macht van het woord overtuigend op het verstand, roerend op het gemoed en overredend op den wil des menschen in te werken” (Dr H.
Bavinck, De Welsprekendheid3, Kampen, 1909).De welsprekendheid is van groot belang voor ieder, die in het publiek moet optreden en door zijn woord de hoorders onderwijzen, bestraffen, vermanen, bemoedigen, vertroosten, enz. Zij dient den advocaat bij zijn pleitrede, den politicus in de volksvertegenwoordiging, den redenaar in een groote vergadering, den predikant bij de bediening des Woords. Om het heilig karakter van de bediening des Woords en den Goddelijken inhoud der prediking is de kanselwelsprekendheid een welsprekendheid met eigen stempel. Zij bloeit op uit de met gaven der oratorie gesierde beschaafde Christelijke persoonlijkheid, die den door den Heiligen Geest geschonken aanleg op goede wijze ontwikkelt. Kanselwelsprekendheid is niet af te keuren. Integendeel.
De heerlijke inhoud van het Evangelie moet in een daarbij passenden, d. i. schoonen vorm aangeboden worden. Wie de door God hem toebetrouwde gave tot ontplooiing brengt, wachte zich zoowel voor het gezwollene en bombastische als voor het triviale; hij bedenke steeds, dat hij met de aesthetische gaven den Heere moet dienen. Dr J. J. van Oosterzee is ten onzent in de negentiende eeuw een schitterend voorbeeld van kanselwelsprekendheid geweest.