Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Kanaän

betekenis & definitie

Onder Kanaän wordt in het Oude Testament steeds een grooter of kleiner gedeelte verstaan van het Syro-Palestijnsche gebied, dat tusschen de kust der Middellandsche zee en den Antilibanos en het Jordaandal ligt. Alleen de Westelijke en de Oostelijke grens staan vast, de Noordelijke en de Zuidelijke zijn min of meer vlottend.

In den volkerentafel (Gen. 10: 15—19) wordt slechts Fenicië en het land Israël aan Kanaän toegewezen. In Gen. 15 : 18 echter wordt ook geheel Syrië daarbij genomen evenals Exod 23:31, Deut. 11 : 24.

Een andere omschrijving vinden we weer Num. 34 : 1—12, waar onder Kanaän verstaan wordt West-Jordaanland van Kades Barnéa en de beek van Egypte in het Zuiden tot aan „den weg naar Hamath” d. i. het dal tusschen Libanon en Antilibanos. Dat is de meest voorkomende (zie ook Joz. 11 : 17; 12 : 7; Ezech. 47 : 15—20; 48 : 1 v.v.).Dit vlottende vinden we ook in de Egyptische opschriften uit den tijd van het z.g. nieuwe rijk (1600—1000 v. Chr.) en niet minder in de Amarnabrieven. Daar heet het land Ka-n’-na of Ki-naach-na of Ki-na-ach-ni. Soms behoort geheel Syrië er bij; elders wordt het beperkt tot wat wij Palestina noemen. Overeenkomstig de gebrokenheid van het land hebben ze het veel meer gezien als een complex dan als een eenheid. Vandaar dat we niet alleen van „de koningen” maar ook van „de landen van Kanaän” hooren.

Met betrekking tot de wijze, waarop de Hetitische teksten van Boghaz Keuï (zie Noordtzij, Gods Woord bl. 25 v.) over Kanaän spreken, zij opgemerkt, dat het hier beperkt wordt tot het West-Jordaanland. Bij de Grieksche en Romeinsche schrijvers, die het Israëlitische en Filistijnsche deel van West-Jordaanland kennen als Palestina (zie aldaar), beperkt Chna zich tot het gebied der Feniciërs, die zich trouwens zelf Kanaänieten noemden. In overeenstemming daarmede heet Fenicië in Jes. 23 : 11 en Obadja vs 20 Kanaän. In Zef. 2 : 5 wordt Kanaän beperkt tot Filistéa. De bewoners der Eufraat-Tigrisvlakte spreken altijd van „Westland” of mát Amoerroe, „het land der Amorieten”.

Wat „Kanaän” beteekent is nog steeds niet helder. Ongetwijfeld zijn er eenige plaatsen in het Oude Testament, waarin Kanaän beperkt wordt tot de kustvlakte (Jes. 23 : 11; Obadja vs 20) en de naam „Kanaänieten” gegeven wordt aan de bewoners daarvan of van het Jordaandal (Num. 13 : 29; Joz. 5 : 1; 11 : 3). Daaruit heeft men geconcludeerd, dat Kanaän is afgeleid van den Hebreeuwschen stam kana, „laag zijn”, zoodat het den zin zou hebben van „laagland”, waartegenover men dan gaarne Aram stelde als „hoogland” alsof dit zou kunnen worden afgeleid van den stam roem „hoog zijn”. Maar behalve dat de verbinding van Aram met roem ten eenenmale onhoudbaar is, kan aan de speling „Kanaän-kana’ niet meer waarde worden toegekend dan die van een volks-etymologie. Zoo wordt Neh. 9:24 „gespeeld” tusschen Kanaäniet en hiknta’ „onderwerpen”.

De Egyptenaren hebben Kanaän niet voor een eigennaam gehouden. Zij spreken voortdurend van „het Kanaän”. Daarvan vinden we in het Oude Testament geen spoor. Kanaän is hier een eigennaam. Het is mogelijk, dat Kanaän als landsnaam jonger is dan Kanaäniet als volksnaam. Dan hebben de Kanaänieten hun naam aan het land gegeven precies zooals de Filistijnen hun naam aan Palestina gegeven hebben.

Zie voor de geografische beschrijving van het land het artikel Palestina..

< >