wordt in Jozua 15 : 23 Kedes genoemd en wordt aldaar gerekend „tot de steden van het uiterste van den stam der kinderen van Juda, tegen het Zuiden”. In de beschrijving van de grenzen van Kanaän, gegeven in Numeri 34, wordt het Kades-Barnéa genoemd, en is een van de Zuidelijke grensplaatsen van het heilige land, gelijk ook blijkt uit de bepaling van het erfdeel van Juda gegeven in Jozua 15, zie o.a. vers 3.
Als Ezechiël de grenzen des lands noemt dan zegt hij met betrekking tot die van het Zuiden: en den Zuiderhoek Zuidwaarts van Thamar af, tot aan het twistwater van Kades.... (Ez. 47 : 19). In Deuteronomium 1 : 19 en 20, in het kort verhaal van hetgeen Israël bejegend is in de woestijn, wordt medegedeeld „dat Israël vertoog van Horeb en die gansch groote en vreeselijke woestijn doorwandelde, op den weg van het gebergte der Amorieten en kwam tot Kades-Barnéa, tot het gebergte der Amorieten, dat de Heere hun God, aan hen geven zal”.
In Genesis 14 : 7 wordt Kades het eerst genoemd en heet En-Mispat (put des gerichts). Door onderscheiden ontdekkingsreizigers is getracht de ligging van deze allergewichtigste pleisterplaats van de woestijnreis van Israël te bepalen.
Deze onderzoekingen leidden niet tot dezelfde uitkomst. Men is thans van meening dat de Amerikaan Clay Trumbull in 1881 de juiste ligging van Kades heeft gevonden en wel op de plaats van Ain Kadis in de schoone en vruchtbare Wadi Kadis aan de Westzijde van het Azazimeh-Plateau, aan den weg naar Egypte.
Hiermede komen de Bijbelsche gegevens overeen (Gen. 20 : 1) en de boven reeds genoemde. Volgens Numeri 20 : 14—16 lag het dicht bij Edom, dat ook het plateau Azazimeh omvatte.
De put Lachai-Róï, de waterfontein in de woestijn, de fontein op den weg van Sur, lag tusschen Kades en Bered (Gen. 16:7,14). Hier heeft ook Abraham vertoefd toen hij naar het land van het Zuiden verreisde en tusschen Kades en Sur woonde (Gen. 20 : 1).In elf dagreizen trok Israël van Horeb, door den weg van het gebergte Seïr tot aan Kades-Barnéa (Deut. 1 : 2 en 19). Van uit de woestijn van Paran zond Mozes twaalf verspieders uit en zij kwamen weder tot Mozes en tot de geheele vergadering van de kinderen Israëls in de woestijn van Paran, naar Kades (Num. 13 : 3, 26 vv.). Maar aldaar waren zij den mond des Heeren wederspannig, en geloofden Hem niet, en waren zijne stem niet gehoorzaam (Deut. 9:23). Hier pogen de Israëlieten tegen het bevel des Heeren in, de hoogten van het gebergte der Amorieten te beklimmen, maar zij worden door de aldaar wonende Amalekieten en Kanaänieten verslagen (Num. 14 : 43—45; Deut. 1 :42—46). Hier bleven de Israëlieten nu vele dagen (Deut. 1 : 46) en Mirjam stierf aldaar en werd er begraven (Num. 20 : 1); daar was geen water en Mozes sloeg in ongeloof aldaar de steenrots tweemaal en er kwam veel water uit (Num. 20 : 2—13; Deut. 1:37). Daarna zendt Mozes boden uit Kades tot den koning van Edom die vroegen om vrijen doortocht door zijn land, maar Edom weigerde dit toe te staan (Num. 20 : 14—21; Richt. 11 : 16 en 17).
Van Kades reisde daarop Israël naar den berg Hor, aan de pale van Edom, alwaar Aaron stierf op den berg (Num. 20 : 22—39). Van den berg Hor gaat de reis verder naar de beek Zered (Deut. 2 : 14). Toen Jozua het Zuidelijk gedeelte van Kanaän in bezit nam sloeg hij de Kanaänieten van Kades-Barne5 tot Gaza toe (Joz. 10 : 41). Jozua 15 : 23 heeft Kedes (zie boven) en in Num. 20 : 16 wordt Kades een stad genoemd, daarom zijn sommigen van meening dat het eerste Kedes, Kades moet zijn. De Septuagint heeft dan ook Kedes, terwijl anderen van meening zijn dat Kedes de naam is van een stad in Juda, gelijk blijkt uit het register van eigennamen bij Trommius.
Buiten de Heilige Schrift om ontmoeten wij nog een stad Kades gelegen aan den Orontes. Ramses 11 van Egypte verslaat in 1288 de Hethieten bij dit Kades in Syrië. Deze Hethieten behoorden tot dat groote rijk van den volkerencomplex onder dezen naam, die in Boghaz-keuï hun hoofdstad hadden. Hun rijk strekte zich over Klein-Azie tot in Noord-Syrië en Mesopotamië uit; naar het Zuiden voortdringend vonden zij Egypte tegenover zich en moesten in genoemd jaar de nederlaag lijden. In de overwinningsberichten van farao Thotmes III, die in 1479 de vereenigde vorsten van Kanaän bij Megiddo verslaat wordt van de rijkdommen gesproken en van den buit veroverd op de koningen van Kades en Megiddo. Eveneens komen de namen van Kades en Megiddo voor in het inschrift in den tempel van Redesijje, alwaar melding wordt gemaakt van de door Seti I (1313—1292) overwonnen volken.
Het is dit Kades, waarom zich het bergland van Naftali groepeert en dat in den Bijbel Kades (heiligdom) wordt genoemd (Jozua 19 : 37). Het was vroeger de zetel van een Kanaänietisch vorst (Joz. 12:22). Het wordt tot vrijstad verheven (Joz. 20 : 7) en is een Levietenstad (Joz. 21 : 32; 1 Kron. 6 : 76). Het is de geboorteplaats van Barak (Richt. 4:6) en wordt door Tiglath-Pilézer veroverd (2 Kon. 15 : 29). Jonathan de Maccabeër slaat de hoofdlieden van Demétrius en vervolgt hen tot Kedes toe (1 Macc. 11: 61—73). Dit Kedes heet ter onderscheiding van Kades-Barnéa, Kedes in Nafthali of Kedes in Galiléa. Deze stad bestaat heden nog onder den ouden naam en ligt in een mooie vruchtbare streek ten Westen van het Hoele-meer.
De Levietenstad Kedes in Issaschar wordt door sommigen vereenzelvigd met Kisjon (1 Kron. 6 : 72; Jozua 19 : 20; 21 ; 28).