Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Justus Jonas

betekenis & definitie

Zijn doopnaam was Jodocus of Joost. Deze is een van de meest vooraanstaande mannen geweest in het tijdperk der Reformatie van 1517.

Hij werd geboren 5 Juni 1493 te Nordhausen. Hij studeerde te Erfurt in de rechten en sloot zich daar bij de humanistische kringen van Erasmus en Mutianus aan.

Toen hij reeds doctor in de beide rechten was, besloot hij in 1519, door Luthers optreden bewogen, nog theologie te gaan studeeren. In 1521 begeleidde hij Luther naar Worms.

In hetzelfde jaar werd hij als proost naar Wittenberg beroepen. Hij had, althans zoo deelt Melanchton mede, een bijzondere gave der welsprekendheid ontvangen.

Ijverig arbeidde hij mede aan de Bijbelvertaling en de revisie daarvan. In 1522 huwde hij en verdedigde deze daad tegenover den bisschop van Kostnitz Johann Faber.

Zijn eerste vrouw was Catharina von Falk (✝ 1542), moeder van zeven kinderen; zijn tweede vrouw Magdalena schonk hem twee kinderen. Zijn derde vrouw Margaretha Farnrode uit Naumburg bleef kinderloos.

Veel verdriet ondervond hij van zijn kinderen, vooral van zijn zoon Joost, die in 1567 in Kopenhagen terechtgesteld werd.

Zijn poëtische gave bewees hij door het lied: Wo Gott der Herr nicht bei uns hält enz. (naar Ps. 124).

Hij was de vertaler van de reformatorische geschriften, hij hielp bij de visitatie van 1527 en ’28. Bij de meestbeteekenende gebeurtenissen was hij tegenwoordig. (1529 Colloquium te Marburg, 1530 Rijksdag te Augsburg, 1538 Convent te Frankfurt).

Toen in 1541 de aartsbisschop Albrecht van Halle, waar de Reformatie zeer toenam, naar Mainz trok, beriepen de geloovigen te Halle voorloopig Justus Jonas. Hij gaf aan de stad in 1541 en 1542 een kerkenordening.

In 1544 werd hij in Halle vast aangesteld. Met Luther bleef hij in gedurige briefwisseling.

Hij was ook aan Luthers sterfbed tegenwoordig (1546). Daar deed hij met Caelius aan den stervenden Reformator de laatste vragen, die zijn werk en uitzicht betroffen.

Hij beschreef Luthers sterven en hij hield in Halle de lijkrede over 1 Thess. 4 : 13. In den Schmalkaldischen oorlog ondervond hij den haat der keizerlijken.

Hij moest Halle verlaten, keerde er nog eenmaal terug, toen de stad weder in de handen van den keurvorst gevallen was; maar hij moest na den slag bij Mühlberg weer vluchten.

De graaf von Mansfeld nam hem op in zijn huis in den Harz.

Toen ontving hij een beroep naar Hildesheim, maar hij vond er geen bodem voor de Reformatie. Toen beproefde hij weder in Halle te komen, maar die poging mislukte.

Hij vond er grooten tegenstand van Roomsche zijde. Hij werkte nog vlijtig mede aan de stichting van de universiteit te Jena, welke in de plaats van Wittenbergs universiteit moest komen.

In 1551 werd hij hofprediker van hertog Johann Ernst te Koburg. Vandaar uit regelde hij het kerkelijk leven te Regensburg (1552).

Na den dood van den hertog (1553) werd de oude man nog beroepen naar Eisfeld aan de Werra. Zware aanvechtingen moest de grijsaard doorstaan bij het naderen van den dood.

Hij kwam ze door Gods goedheid alle te boven. Door het Woord overwon hij ze.

In 1555 (9 October) ontsliep hij met de woorden op de lippen: „Heere Jezus, Gij hebt mij verlost.” Zijn geschriften behelzen meest commentaren en preeken. Tegen G.

Witzel schreef hij: Wilch die rechte Kirche and dagegen wilch die falsche Kirche ist. (1534).

< >