De Juliwet bevat de bepalingen, waardoor de Kulturkampf, d. i. de strijd tusschen Bismarck, Duitschlands grootsten rijkskanselier en de Roomsche staatspartij beëindigd werd. Toen na de overwinning, door Duitschland in den Fransch-Duitschen oorlog behaald, en de vestiging van het Duitsche keizerrijk in 1871, het buitenlandsch gevaar voorloopig voorbij was, baarde de binnenlandsche politiek Bismarck groote zorg.
Met al de kracht van zijn ijzeren wil zocht hij Duitschland innerlijk één en sterk te maken, maar stuitte daarbij niet alleen op den tegenstand der Socialisten, doch ook op het krachtig verzet der Roomsche partij. De Roomsche kerk leerde van ouds, dat de paus niet alleen het geestelijk, maar ook het wereldlijk zwaard droeg; dat dus aan de kerk niet alleen de geestelijke macht over haar leden, maar ook de politieke macht over de onderdanen toekomt.
En toen nu na het concilie in 1869—’70, waar de paus onfeilbaar verklaard werd, een internationale Roomsche partij gevormd werd, die zich, behalve in Frankrijk, ook in Duitschland krachtig deed gelden, bond Bismarck in den zoogenaamden Kulturkampf den strijd tegen de al sterker wordende Roomsche staatspartij aan. In de zoogenaamde „Meiwetten” greep hij met kracht in.
De opleiding der Roomsche geestelijken kwam onder staatstoezicht te staan, het burgerlijk huwelijk werd voor het geheele rijk verplichtend gesteld, en de bisschoppen werden verplicht, om de door hen gekozen candidaten voor vacante geestelijke betrekkingen, aan den opperpresident der provincie bekend te maken, die dan zoo noodig zijn bezwaren tegen de benoeming kon inbrengen. Deze laatste verplichting wekte nog het meeste verzet.
Vele bisschoppen werden gevangen gezet; geheele rijen van dorpen waren zonder pastoor; en vele scholen van onderwijzers beroofd. In dezen strijd stuitte hij echter op den onverzettelijken tegenstand van paus Pius IX.
Bismarck gevoelde, dat zijn pogen om de Roomsche partij „klein” te krijgen, op een mislukking dreigde uit te ioopen. En toen nu na den dood van Pius IX (1878) in Leo XIII een gematigder paus optrad, begon de storm allengs te luwen.
De „Meiwetten” werden in de zoogenaamde Juliwet (1880—’82) door milder bepalingen vervangen: de door den dood opengevallen acht bisschopzetels konden worden bezet; de inhouding der inkomsten aan de diocesen werd opgeheven; in de noodige zielszorg der vacante gemeenten werd voorzien; de op rechterlijk gezag afgezette bisschoppen werden weer in het ambt hersteld; en het cultuur(staats-) examen, alsmede het recht van den staat tot wering van de door de geestelijke overheden benoemde priesters werd geregeld.
Op openbare verstandhouding met Rome werd aangestuurd.
Bismarck noodigde in 1885 den paus zelfs uit als scheidsrechter op te treden in het geschil tusschen Duitschland en Spanje overdeCarolinen-eilanden, welken strijd hij in vredelievenden zin wist op te lossen. De paus, op zijn beurt erkentelijk, dat Von Bismarck hem tot scheidsrechter had willen benoemen, vereerde hem op Nieuwjaar (1886) de Christus-orde in briljanten, welke onderscheiding nooit eerder aan een Protestant ten deel gevallen was.
Sindsdien verbeterde de verstandhouding nog voortdurend, zoodat de paus terecht kon verklaren, dat „de Kulturkampf” geëindigd was. De overwinning was echter meer aan de zijde van de Roomsche partij.
Toch had ook Bismarck enkele voordeelen behaald, die niet onbelangrijk waren. Zoo bleef de wet op de Jezuïeten gehandhaafd; evenzoo de zoogenaamde „Kanselparagraaf”, d. i. het verbod om op den kansel staatszaken te bespreken.
Ook het verplicht burgerlijk huwelijk en de beperkte „Anzeigepflicht” bleven van kracht.