Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jongste dag

betekenis & definitie

De jongste dag heet jongste of laatste aller dagen, omdat aan dezen dag wel vele dagen voorafgaan maar op dien dag geen „dag” meer volgt: Jezus spreekt van „ten uitersten dage” (Joh. 6 : 39, 40, 44, 54); Marthavan de opstanding „ten laatsten dage” (Joh. 11 :24); Jezus van het oordeel „ten laatsten dage” (Joh. 12 : 48).

Deze dag wordt ook nog met andere namen in de Nieuw-Testamentische Schrift genoemd. Hij heet: de dag des oordeels (1 Joh. 4 : 17, vgl. Rom. 2 : 16; Hand. 17 : 31); de dag des toorns en der openbaring van het rechtvaardig oordeel Gods (Rom. 2 : 5 vgl. Mal. 4:1 en 5); de dag der verlossing (Ef. 4 : 30; Luc. 21 : 28, 34—36). Of ook: de dag des Heeren (1 Thess.5: 2); de dag des Heeren Jezus (2 Cor. 1 : 14); de dag van Christus (2 Thess. 2 : 2); de dag der toekomst des Heeren (Mal. 3 : 2); de toekomst des Heeren Jezus Christus (1 Thess. 3:13; 4 : 15; 5 : 23); de toekomst van den dag Gods (2 Petr. 3 : 12, vgl. de verschijning Zijner toekomst, 2 Thess. 2 : 8, de verschijning van Christus 1 Tim. 6 : 14; 2 Tim. 4:1; Tit. 2 : 13).

Nu was reeds in de Oud-Testamentische dagen in den breede aangaande den „dag des Heeren” geprofeteerd. De profeten zagen terug op een tijdperk in Israëls geschiedenis, over vele eeuwen uitgestrekt, waarin de machtige hand des Heeren had bewerkstelligd vele geweldige daden, wonderen van bestraffing en wonderen van verlossing. Maar zij verwachten en voorspellen een tijdperk waarin wonderen des Heeren zullen plaats vinden op nog veel grooter schaal. Israël zal niet ten ondergaan en niet vervloeien met zijn volksleven in het natuurleven der Heidenen. God zal Zijn verbond niet vergeten, ’t is immers ook een eeuwig verbond. God zal in nog grootere heerlijkheid opnieuw tot Zijn volk komen.

En met dat komen Gods zal de oude tijd in den nieuwen overgaan. Het zal het keerpunt zijn in de wereldgeschiedenis. Hij zal Zijn heerlijkheid openbaren en Zijn wondermacht ten toon spreiden op de glansrijkste wijs. Hij zal wonderteekenen geven aan den hemel (Am. 8 : 8v.; Joël 2:30); hemel en aarde zullen bewogen worden (Am. 9:5; Jes. 13 : 10, 13; Joël 2:2; Mich. 1:3; Ez. 31 : 15 v. enz); over de goddeloozen zal het gericht gaan (Jes. 24 : 16) maar Gods volk zal worden gered (Jes. 9 : 3 enz.); Hij doet iets nieuws op de aarde (Jes. 43 : 19), brengt Israël weer uit den dood (Ez. 37 : 12—14), en verrijkt het met stoffelijke en geestelijke zegeningen.

Schuldvergiffenis, heiligheid, een nieuw verbond worden toegezegd (Jes. 43 : 25; 44 : 22; Ez. 36 : 25—28) maar ook vrede, veiligheid en welvaart. De natuur zal veranderen in een paradijs (Hos. 2 : 17; Jes. 11 : 6—9 enz.). Er komt een nieuwe hemel en een nieuwe aarde en de vorige dingen zullen niet meer gedacht worden (Jes. 65 : 17; 66 : 22).

Deze „dag des Heeren”, deze „toekomende eeuw” (in tegenstelling met déze eeuw) is, naar de voorstelling der Schrift, met het Nieuwe Testament aangebroken. De komst van Christus is het keerpunt der tijden. Een nieuwe wondercyclus groepeert zich om zijn persoon. De groote verlossingsdaden Gods. Het wonder wordt tot historie en de historie zelve is een wonder. En na Jezus’ heengaan zet zijn wondermacht in de discipelen zich voort (Matth. 10; Marc. 16; Luc. 8).

In de Handelingen worden vele wonderen verhaald (2 : 43 enz.); ook Paulus legt getuigenis af van de wondermacht der apostelen (Rom. 15 : 18,19 enz.). Een tijdlang werkt deze wondermacht ook nog voort in de gemeente. Maar ze is opgehouden, als het Christendom gevestigd is en de kerk het voorwerp is, waarin God de wonderen Zijner genade verheerlijkt. De geestelijke wonderen zijn het, waarin God thans Zijn macht en heerlijkheid openbaart (H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek2 I 352 v.).

Nochtans wijst de Schrift ook zeer nadrukkelijk heen naar een toekomst, waarin het wonder opnieuw zijn werking zal doen en de „toekomende eeuw” zich zal voleinden en de „dag des Heeren” in vollen luister aanlichten zal, als Christus wederkomt op de wolken des hemels.

De profeten zagen de naderende komst van den Messias als één komst: bij het voortschrijden der geschiedenis blijkt het dat het tweeërlei komst zou wezen; een eerste komst ter verlossing door verzoening; een tweede, een wederkomst, ter voleinding der verlossing. En blijkt het evenzeer dat èn die eerste èn die tweede komst nog weer verschillende ontwikkelingsfazen doorloopen. Het is er eenigermate mee gelijk als met een laan. Staat men aan het begin, dan schijnen verderop de boom en tegen elkaar aan te staan en de beide boomenreeksen inéén te vloeien; wandelt men die laan stap voor stap door dan wordt het duidelijk dat er twee boomenreeksen zijn en blijven en dat de afzonderlijke boomen, die deze reeksen vormen, door afstanden van elkaar gescheiden zijn. De eerste komst van Christus doorliep fazen; de vijf treden van den staat zijner vernedering en de eerste drie van den staat zijner verhooging. En wat de laatste trede van dezen staat zijner verhooging aangaat, zijn wederkomst, die plaats vinden zal wanneer de „jongste dag” aanbreekt, ook dan zal blijken dat deze wederkomst en al wat er dan zal geschieden in de voleinding der eeuwen, nog weer nieuwe ontwikkelingsfazen zal doorloopen, in de afwikkeling-ten-einde van Gods eeuwigen Raad.

Met de verschijning van Christus op de wolken begint dan eenmaal in vollen luister de dag des Heeren, de dag van onzen Heere Jezus Christus (Matth. 24 : 36 v.; Luc. 17 : 24 v.; 21 : 34; Hand. 17 : 31; 1 Cor. 1:8; 5:5 enz.), de „jongste” dag. Maar die „dag” kan, blijkens de veelheid der gebeurtenissen die hem kenmerken en vullen, onmogelijk een gewone „dag”, in den zin van een dag van vier en twintig uren zijn. Dat is ook niet de bedoeling der Schrift. Dit blijkt ten duidelijkste hieruit, dat de „dag des Heeren”, voorzoover die bezig is, sinds Christus’ eerste komst, in den loop van vele eeuwen aan te lichten, zelfs met den naam van een „uur” wordt aangeduid (1 Joh. 2 : 18; vgl. ook den term „de laatste dagen”, Hebr. 1 : 1).

Nu zal die „dag van Christus” ook niet bijzonder lang behoeven te duren; Gods almacht is groot. Ook de Schepping kon geschieden door een spreken en gebieden. Vandaar dat Paulus kan zeggen (1 Cor. 15 : 51, 52) dat wij „in een punt des tijds, in een oogenblik, met de laatste „bazuin” allen zullen veranderd worden; de Heere zal „met een geroep, met de stem des archangels” nederdalen (1 Thess. 4 : 16); de opstanding der rechtvaardigen en de vergelding des toorns worden door Jezus in één adem genoemd en als tot één acte verbonden (Luc. 14:14; vgl. het zooeven gezegde over laan en boomen) evenzeer, door Paulus, opwekking en inleiding in de zaligheid (2 Cor. 4:14); evenzoo opstanding en oordeel door Johannes (Openb. 20 : 1—13). Jezus spreekt herhaaldelijk van den „dag des oordeels” (Matth. 10 : 15; 11 : 22 enz.); ja zelfs lezen we in ’t boek der Openbaringen (14 : 7) de uitdrukking: „in de ure des oordeels”.

Maar juist die afwisseling van de termen dag en uur toont zonneklaar aan dat de Schrift volstrekt niet den jongsten dag tot de bescheiden tijdruimte van een uur van zestig minuten of een dag van vier en twintig uur wil beperken. Het woord uur duidt dan ook in de Schrift meermalen een veel langere tijdsruimte aan dan een uur van zestig minuten (Matth. 26 : 45) of zelfs dan een ruimte van eenige dagen; het kan op jaren, zelfs op eeuwen doelen (Joh. 4 : 21, 23; 5:25; 16:2,32; Rom. 13:11 ; 1 Joh. 2:18; vgl. ook reeds Oud-Testamentische plaatsen als Jes. 2 : 12; Ez. 13 : 5 en dgl., en voorts in ’t algemeen : 2 Petr. 3:8: „één dag is bij den Heere als duizend jaren en duizend jaren als één dag”). Vandaar dat terecht kan worden opgemerkt: „De gebeurtenissen welke in de parousie [wederkomst] moeten plaats grijpen, zijn ook zoo omvangrijk, dat zij zeker een geruimen tijd in beslag nemen. De uitvindingen van deze eeuw hebben voor het onderling verkeer, voor de oefening van gemeenschap, voor het hooren en zien van wat in de verte geschiedt, de afstanden tot een minimum doen inkrimpen en ze zijn waarschijnlijk nog maar aanvang en profetie van wat in volgende eeuwen ontdekt zal worden. Maar hoezeer met dit alles ook bij de leer der laatste dagen rekening behoort gehouden te worden, toch zijn verschijning van Christus, zoodat allen Hem zien, opstanding van alle dooden en verandering der levend overgeblevenen, oordeelvelling over alle menschen naar al hun werken, verbranding en vernieuwing der wereld, zulke ontzettende gebeurtenissen, dat zij niet anders dan in zeker tijdsverloop kunnen plaats hebben” (H. Bavinck, Gereformeerde Dogmatiek2, IV, 770).

De jongste dag zal dan met name worden gevuld door de wederkomst van Christus; de opstanding der dooden, het eindgericht (laatste oordeel); de vernieuwing van hemel en aarde; de inleiding in de zaligheid (zie de desbetr. artt).

De komst van dezen dag zal overigens zeer onverwacht zijn. Wacht u zelven, zegt Jezus, dat u die dag niet onvoorziens overkome, dat gij niet op de mogelijkheid van zijn komst zoudt zijn voorbereid, want gelijk een strik zal hij komen over al degenen die op den ganschen aardbodem gezeten zijn (Luc. 21 : 34,35). Daarom is noodig het waken en het bidden. Die dag zal komen, zegt Paulus, gelijk een dief in den nacht, en als een haastig verderf (1 Thess. 5:2, 3; vgl. Openb. 3:3; 16 : 15), zoo snel en verrassend. Overigens doelt deze beeldspraak er natuurlijk niet op dat zijn komst eerst of voor velen verborgen zou blijven, integendeel, zijn geroep en zijn bazuingeschal zal alom worden gehoord (1 Thess. 4 : 16) maar wel zullen de ontelbaar velen door zijn komst op ’t onverwachtst overvallen worden (Matth. 24 : 37—44); hij zal komen in de ure in welke men het niet meent dat hij komen zal.

Het juiste tijdstip is en blijft onbekend: van dien dag en die ure weet niemand, noch de Engelen die in den hemel zijn, noch de Zoon, dan de Vader (Marc. 13 : 32; vgl. Hand. 1 : 7). Nochtans moeten wij leven alsof wij zijn dag eiken dag konden verwachten: de lenden omgord, de kaarsen brandende, wakende (Luc. 12: 35—40). Ook zullen teekenen der tijden doen zien dat de jongste dag aanstaande is: nauwelijks zal er meer geloof zijn (Luc. 18 : 8); de teekenen van Jezus’ toekomst zullen gezien worden (Matth. 24 : 3—13), de ongerechtigheid zal vermenigvuldigd worden en de liefde van velen verkonden (vs. 12); teekenen die doen zeggen: de toekomst des Heeren genaakt, ziet, de Rechter staat voor de deur (Jac. 5 : 8, 9). Tot die teekenen behooren de algemeene afval (zie het art.), de komst van den Antichrist (zie het art.), de uitbreiding der zending tot alle volken (Matth. 24:14); bewegingen onder Israël (Rom. 11 : 25, 26); vreeselijke oorlogen (Marc. 13: 8); vreeselijke gebeurtenissen in het rijk der natuur (Matth. 24 : 7 en 29) en allerlei gebeurtenissen ons geschetst in het Boek der Openbaringen (vgl. Dr.

S. Greydanus, De Openbaring des Heeren aan Johannes; Dr. J. C. de Moor, De Hemel geopend.

< >