Geboren 18 November 1855 te Utrecht, overleden te Amsterdam 17 Augustus 1920, genoot zijn eerste onderwijs op de bekende school van den heer Van Lummel, en werd daarna opgeleid tot onderwijzer. Zijn vaderlijke vriend, Ds Th.
H. Nahuys te Zeist, stelde hem echter in staat zich voor het predikambt voor te bereiden.
Hij studeerde te Utrecht en werd in November 1882 candidaat tot den Heiligen Dienst. Hij aanvaardde zijn bediening 25 Februari 1883 te Biezelinge in Zeeland met een leerrede over de roeping van den Evangeliedienaar, om Jezus Christus den Gekruisigde te verkondigen ; 1 Cor. 2:2.
In den Zeeuwschen bodem kon zijn boom echter geen diepe wortelen slaan. Reeds in 1885 vertrok hij naar Friesland, waar hij den 3en Mei te Hijlaard zijn intrede deed met een predikatie over het Fundament der Kerk; 1 Cor. 3 : 11.
Tegenover de ringpredikanten, die zonder uitzondering tegenstanders waren van de Belijdenis der kerk, sprak hij zich aanstonds over die Belijdenis als voorwaarde van kerkelijke gemeenschap uit, en na de eerste ringvergadering onttrok hij zich aan hen met de verklaring, dat hij hen vanwege hun ongeloof, niet als Dienaren van Christus kon erkennen. Ook in de classicale vergadering te Leeuwarden sprak hij zich over den eisch der kerkelijke gemeenschap uit.
De in April 1885 opgerichte Friesche Gereformeerde Predikantenvereeniging telde hem weldra onder haarleden. Aan het kerkelijk Congres te Amsterdam in het begin van Januari 1887 nam hij ijverig deel, en, aan het einde van een der zittingen verzocht in dankgebed voor te gaan, beleed hij voor God met tranen in zijn stem de zonde der kerk in het zich bukken voor een organisatie, die Christus de eere als Koning ontrooft.
Inmiddels had de gemeente Hijlaard als vrucht van den Dienst des Woords in adressen van 22 December 1886 en 5 Januari 1887 er bij den kerkeraad op aangedrongen, om naar het Woord Gods de kerkelijke gemeenschap met de verwerpers der waarheid openlijk te breken en haar als gemeente van Christus, overeenkomstig haar Belijdenis, haar Doops- en Avondmaalsformulier en de Formulieren van bevestiging der ambtsdragers, naar de Dordtsche kerkenorde te regeeren.
Dienovereenkomstig besloot de kerkeraad dan ook 6 Januari en voerde dit besluit den 17en Januari uit.
Zie Sikkels geschrift: Ter Gedachtenis en zijn leerrede over 1 Cor. 3 : 23 Gij zijt van Christus, beide uitgegeven bij A. Jongbloed te Leeuwarden.
Deze uitgever bracht hem tot bewustheid van zijn journalistiek talent. Met Ploos van Amstel en Wagenaar schreef Sikkel nu de Friesche Kerkbode.
Ook gaf hij vier en twintig gesprekken van den Broederkring over de reformatie der kerken in het licht. En zoo heeft hij, gedurende den korten tijd, dat hij te Hijlaard stond, de herleving der Gereformeerde beginselen in Friesland ongemeen bevorderd.
In 1888 volgde hij de roeping van de kerk van ’s Gravenhage op. Hier kwam hij tot volle ontplooiing zijner gaven.
De jonge frissche prediker deed er de muffe lucht der hofstad verwaaien. Hier werkte hij op menig terrein ; vooral het Gereformeerd Schoolonderwijs bracht hij er tot bloei.
En zijn persarbeid in de Zuid-Hollandsche Kerkbode vond ook ver buiten Zuid-Holland waardeering.
In dit blad gaf hij ook zijn proeve als feuilletonist, al hebben maar weinigen dat geweten, want hij schreef onder den schuilnaam Guido Filius.
Als zieleherder bezocht hij Keuchenius aan diens ziekbed. Op zekeren keer drukte de kranke Sikkels hand tegen zijn hart om hem te laten voelen, hoe lief hij zijn Heiland had.
Dat kon met Sikkel. Want deze had verstand van zielsgeheimen.
Zijn vurig temperament maakte hem tot een strijdbaar held, die met menigeen in botsing kwam. Toch was hij niet de harde man, zooals velen zich hem dachten.
Integendeel, altoos voelde men de trilling der mystiek in zijn woord, hoe hard het ook klonk. En niemand behoefde ooit te twijfelen aan de zuiverheid zijner motieven.
Na veel tegenstand ontving hij in 1899 het beroep naar de hoofdstad en deed er op 6 Augustus zijn intrede. Hier nam hij terstond een eigen plaats in, gevende aan de kerk van Amsterdam de volle vruchten van zijn geestelijke rijpheid, van zijn altijd zich verdiepend inzicht in Gods Woord en van zijn steeds zich verbreedenden blik op het menschenleven.
Wel was hij in zijn prediking niet altoos gemakkelijk te volgen; want zijn origineelestijl deed dikwijls denken aan een duiker, die moeite had met den rijken schat, dien hij vindt, naar de oppervlakte te komen.
Langzaam aan kwamen eerst de woorden; maar was hij eenmaal in zijn onderwerp in, dan vloeiden ze als poëzie van zijn lippen.
En de groote schare, die zich, overal waar hij optrad, om den kansel verdrong, bewees wel, dat een deel der gemeente zijn prediking wist te waardeeren. Op den kansel was Sikkel in zijn volle kracht.
Waar hij op den kansel stond, daar stond het Woord van God. Hij plaatste de gemeente vlak voor dat Woord, vlak voor God.
Zoo opende hij het oog der gemeente voor de werkelijkheid der onzienlijke dingen. En elke preek weerspiegelde als in ’t klein een heele wereldbeschouwing.
Want hij paste het Woord toe op het volle leven, dat hij met zijn directe visie van de werkelijkheid zoo lief had. Hij kende, verstond en verklaarde dat leven bij het licht der Schrift, door Christus als het Licht der wereld.
Geen wonder, dat hij een groot aantal getrouwe volgelingen had; dat vooral onder de jongeren zijn aanhang talrijk was, en dat hij, met name op de studenten, grooter invloed heeft uitgeoefend dan menig professor. Met zijn genialen blik drong hij direct tot de kern der dingen door, en wist hij het hoofdmoment in de strijdvragen van zijn tijd te grijpen.
Over kleine dingen maakte hij zich niet druk, maar als het de beginselen gold, stond hij aanstonds in de bres.
Van valsche vermenging moest hij niets hebben, en tegen hen, die de eere der Belijdenis te na kwamen, keerde zich de kracht van zijn woord.
Met name de ethische richting heeft hij krachtig weerstaan in haar schenden van de Heilige Schrift als het Woord Gods. Zijn zwanenzang is nog geweest een warm pleidooi op de classis Amsterdam (waar hij „ethische addertjes onder het gras” vermoedde) om de ethische dwaling te signaleeren.
Zijn lijfblad: de Zuid-Hollandsche Kerkbode, later omgezet in Hollands Kerkblad en daarna in Hollandia bezweek tijdens de oorlogscrisis. Gedurende de laatste maanden van zijn leven schreef hij over de sociale beweging, die hem steeds zoo na aan het hart lag, in het weekblad Patrimonium.
Na zijn dood werd gevormd een Johannes Cornelis Sikkel Fonds tot het uitgeven of weder uitgeven van geschriften of artikelen van wijlen Ds J. C.
Sikkel, en voorts, indien mogelijk, het uitgeven van geschriften die behelzen een voor het volk bestemde uitlegging van grootere of kleinere gedeelten der Heilige Schrift.Bij zijn leven verscheen van zijn hand, behalve het reeds bovengenoemde: Jakobs nacht, Israëls morgenrood (1886); Geef eere Uwen Afaam/(1887); Thomas, een van de twaalven (1888); De eenheid der Kerk (1888); Zijn Naam is wonderlijk (1888); De Kerk en de volken (1889); Het beginsel der wetenschap (1889); De gemeenschap der Kerk (1889); Troost mijn volk {1902); De aanschouwing in het onderwijs (1902); Vakorganisatie naar Christelijke beginselen (1903); Vrijmaking van den arbeid (1903); Het loon der werklieden (1905); Zie het Lam Gods (1905); De Heilige Schrift en haar verklaring (1906); Het boek der geboorten (1906); Het brood der Kerk (1907); Het vruchtdragend tarwegraan (1908); Hoofden van scholen en hun medeonderwijzers (z. j.); Wagen Israëls en Zijn ruiteren (1909); Van den Getrouwe, die U roept (1910); Daders des Woords (1912); In heilige roeping (1916). Na zijn dood verscheen een nagelaten lezing: De groote toekomst en de vrouw (1920), en verder in de Sikkel-Bibliotheek: Naar Gods hart; Onder de vleugelen des Heeren ; Romeinen; Zes Preekenbundels; Dienst des Woords; Mozes; Het sociale vraagstuk; Lijdensoverdenkingen; Een Hoorn der Zaligheid; De vreeze des Heeren en de verborgenheid des Heeren; Vakorganisatie naar Christelijke beginselen en vrijmaking van den arbeid.