Geboren 1778 bij Bremen, kwam in Londen tot het geloof en ging vandaar naar Berlijn in het Jänickeinstituut. In 1808 vertrok hij in dienst der zending naar Zuid-Afrika.
Daar stichtte hij het station Bethanië, waar hij veel zegen op zijn arbeid zag onder de Orlam (d. w. z. ingekomen Nama’s) van David Christiaan. Schmelen was den Hottentotten een Hottentot geworden.
Hij was gehuwd met een bekeerde Hottentotsche vrouw. Door dit feit stroomden velen toe om hem te hooren en hij doorreisde met den Bijbel in de hand het gansche land tot de Noordelijke grens.
Tijdens een lange reis was er in Bethanië tusschen de verschillende stammen strijd uitgebroken. Nadat Schmelen teruggekeerd was, maakten vele afgevallen hoofdmannen hem het leven zoo zuur, dat hij die plaats verliet.
Slechts een hoofdman bleef hem trouw en deze begeleidde hem opzijn laatste reizen (1823—1825). Hij drong toen door tot de Walvischbaai.
Toen zette hij zich neder te Kommaggas in Klein-Namaqualand, waar zich spoedig honderden rondom hem verzamelden. Hij vertaalde daar het Nieuwe Testament in de moeilijke Namataal.
Zijn hart trok nog altoos naar de stammen in het Noorden.
De „Rheinische Mission” stond hem op herhaald verzoek toe zijn werk in Groot-Namaqualand weer op te nemen.
Nu kwam daar ook de missionaris Knudsen. In 1848 (26 Juli) stierf Schmelen eenzaam op Kommaggas, nadat hij 40 jaar het Evangelie verkondigd had onder de Heidenen.
Tot in het laatst van zijn leven prees hij den Naam des Heeren.