Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Johann Heinrich Alsted

betekenis & definitie

werd in 1588 te Ballersbach bij Herborn geboren. In 1610 werd hij te Herborn hoogleeraar in de filosofie en sinds 1619 mede in de theologie.

Wegens de onrust, door den 30-jarigen oorlog veroorzaakt, nam hij in 1629 de benoeming aan tot hoogleeraar aan de pas gestichte Gereformeerde universiteit te Weiszenburg in Zevenbergen. Daar stierf hij in 1638.

Op de Synode van Dordrecht was hij als vertegenwoordiger van de Nassausche kerken aanwezig. Hij was een der beroemdste hoogleeraren van zijn tijd en een geleerde, die veel geschreven heeft.

Hij was geen oorspronkelijk denker, maar muntte uit door een uitgebreide kennis en door de gave, om alles wat destijds geweten werd op een overzichtelijke wijze saam te vatten. Vooral in deze twee werken komt dit laatste uit: „Cursus philosophici Encyclopaedia” (1620), een kwarto encyclopaedie, die 3072 bladzijden telt, en „Encyclopaedia septem tomis distincta” (1620) — twee kloeke folianten.

De Bijbelsche vakken komen echter meer tot hun recht in zijn derde encyclopaedische werk: „Praecognitorum Theologicorum libri duo” (1614). In deze geschriften bespreekt hij de wetenschappen in het algemeen, den band tusschen de verschillende wetenschappen, den aard van de theologie, de rechte wijze om de theologie te bestudeeren en de verschillende theologische vakken.

Hij nam aan: 1. een natuurlijke theologie, welke wel uit de natuur werd geput maar toch met de bovennatuurlijke (geopenbaarde) theologie ten nauwste moest verbonden;
2. een catechetische theologie voor eerstbeginnenden;
3. een dogmatische theologie voor de verder gevorderden ;
4. een polemische theologie ;
5. de theologie van de gevallen der consciëntie (casuistiek);
6. een profetische theologie voor de ambtsdragers; en
7. een theologia moralis (zedekunde).

Heeft Alsted met Calvijn gemeen ’t nadruk leggen op de gemeene gratie en alzoo ’t waken tegen een valsch dualisme tusschen natuur en genade, zijn zwakke punt is, dat hij zóó dweepte met de natuurlijke godgeleerdheid, dat hij meende haar afzonderlijk te kunnen behandelen. Onvermeld mag niet blijven, dat hij een voorstander was van het chiliasme, ja dat hij zich zelfs verstoutte te beweren, dat het in 1694 een aanvang zou nemen.

< >