(geboren 31 Augustus 1740 te Straatsburg. Hij had godvruchtige ouders, die hem eenvoudig en gestreng opvoedden.
Als student maakte hij reeds in 1760 een verbond met God, om Hem te dienen, welk verbond hij in 1770 vernieuwde. In 1762 werd hij de opvoeder van de kinderen van een zeer gezien arts.
In diens huis verzamelde hij kennis van geneeskunde en botanica. In 1767 werd hij predikant in Steinthal, in een bergachtige omgeving aan de grenzen van Elzas en Lotharingen.
Naar het slot Stein, waarvan nog alleen een ruïne over is, noemde men die omgeving Steinthal. Het omvatte acht buurtschappen, die in den 30-jarigen oorlog bijna geheel ontvolkt waren.
Sinds dien tijd woonden er Franschen, Duitschers, Zwitsers en Italianen. De Reformatie was er vroeg bekend, maar de bewoners van het Steinthal waren arm en op godsdienstig gebied geheel verwaarloosd.
De voorganger van Oberlin, de predikant Stuber, had al veel gedaan om de arme bevolking uit haar maatschappelijke en geestelijke ellende op te heffen, maar Oberlin werd de man, die het Steinthal geheel reformeerde. Hij begon met de bewoners te leeren arbeiden.
Luiheid en ledigheid bestreed hij, tegen wanorde en onzindelijkheid waarschuwde hij.
Hij toonde aan, hoe de akkerbouw moest behartigd worden en hoe men veeteelt moest drijven.
Zelf ging hij in het werken voorop. Hij hanteerde hamer en houweel, en maakte de wegen goed begaanbaar.
Hij bouwde bruggen enz. Flinke knapen liet hij handwerken leeren.
In zijn huis hield hij een apotheek en een kleine drukkerij. Hij legde den grondslag voor werkplaatsen voor spinnerij en weverij.
Hij opende een spaarkas, stichtte een gemeenschappelijken winkel, waar allerlei benoodigdheden te koop waren, kortom Oberlin was een man, die op het gebied van het maatschappelijke leven onschatbare diensten aan de bevolking bewees.Maar grooter waren zijn verdiensten op het religieuze terrein. Een jaar na zijn komst in Steinthal trouwde hij met een dochter van een hoogleeraar te Straatsburg, die eenzelfde doel met haar man beoogde. Ze begonnen beiden zich met de opvoeding van kinderen te bemoeien en zij arbeidden onder jonge meisjes om ze voor hun volgend leven te bekwamen. Zij stichtten ook kinder-speelscholen en bewaarscholen. Na den dood van zijn vrouw (1783) arbeidde zijn trouwe dienstbode Louise Schapler (1763—1837) niet alleen voor Oberlins huisgezin (hij had negen kinderen) maar ook voor de geheele omgeving. Oberlin stichtte twee scholen in Steinthal, welker onderwijzers Oberlin zelve eerst bekwaamde voor hun taak.
Oberlin was zeer milddadig. Wat hij van zijn klein tractement (840 francs) overhield besteedde hij voor zijn gezegenden arbeid. Rijke Straatsburgers zonden hem vaak geld voor zijn werk.
Oberlin arbeidde op geestelijk gebied door prediking en zielezorg. Zijn preeken (hij hield deze drie Zondagen achtereen in het Fransch en den vierden Zondag in het Duitsch) waren eenvoudig en zeer hartelijk. De vruchten bleven niet uit. De lieden kregen lust om het Woord te lezen, en om naar dat Woord te wandelen. In 1781 trachtte Oberlin naar het voorbeeld der Hernhutters een „Christelijk gezelschap” in zijn gemeente te stichten (ecclesiola in ecclesia) maar dat wilde niet opnemen. Na twee jaar werd het gezelschap ontbonden.
Oberlin was wel zeer behoudend in zijn religieuse beschouwingen, maar hij was niet confessioneel. Hij liet predikanten van andere confessie voor zich optreden en hij liet Catholieken en Gereformeerden aan het avondmaal toe. Hij noemde zichzelven gaarne Catholiek-Evangelisch predikant. Hij beweerde zelfs in Voltaire en Rousseau nog goede dingen te vinden en voor de onderwijs-inrichting van Basedow gaf hij als bijdrage de oorringen van zijn vrouw. Toen hij hoorde van de oprichting van het Baselsche zendingsgenootschap verkocht hij al zijn zilvergoed (uitgenomen één lepel) en zond het daardoor verkregen geld naar Basel. Omdat Oberlin niet zeer belijnd was, en omdat hij de beginselen niet goed doorzag, gevoelde hij het gevaarlijke van de Revolutie niet.
Hij beschouwde die als een heilzame bestrijding van het onderdrukte volk. Zelfs zag hij in de Revolutie den steen uit Dan 2 :34, die het antichristelijke rijk vermorzelen moest, om een nieuw tijdperk van deugd in het godsrijk te vestigen. Hij vierde zelfs met zijn gemeente feest ter eere van de Revolutie. In 1794 begon hij al de z.g.n. zegeningen van de Revolutie te ervaren. Hij mocht niet meer preeken. Voor de gemeentevergaderingen moesten clubvergaderingen in de plaats treden.
Oberlin schikte zich in dit bevel en nu hield hij in clubs bijbellezingen. Een nieuw bevel uit Parijs verbood hem geheel en al de prediking en eiken geestelijken arbeid. Men vroeg hem zijn geloofsbelijdenis op te willen stellen. In die geloofsbelijdenis verklaarde hij zich voor de volkssouvereiniteit en tegen alle onvruchtbare dogma’s en kerkelijke ceremoniën. Desalniettemin werd hij in Juli 1794 gevangen genomen. Robespierre’s val bracht hem zijn vrijheid weder.
Het nationale convent sprak zijn waardeering zelfs uit over zijn maatschappelijken arbeid. Onder degenen, die hem bezochten, behoorden o.a. Jung Stilling, Frau von Krüdener e. a. De gebreken van den ouderdom lieten zich steeds sterker gevoelen. Zijn houding werd gebogen, maar zijn wil scheen onbuigbaar. Hij is dan ook niet van eigenzinnigheid vrij te pleiten.
Hij stierf 1 Juni 1826 na een ambtsvervulling van bijna 60 jaren. Zijn talrijke zonen en dochters traden in zijn voetspoor. Hij liet een geschrift na getiteld Zion und Jerusalem, ein Vermächtnis für die Gläubigen, die in Christo wandern und sich nach der ewigen Heimath sehnen. Evenals Jung Stilling en Lavater geloofde hij aan een reinigings-toestand na den dood en hield de straf van de goddeloozen niet voor een eeuwige straf. Hij was een man, confessioneel niet belijnd, geen diep-denkend theoloog, maar een practisch man, die door de liefde van Christus gedrongen werd, om in een liefdeloozen tijd de macht der liefde te openbaren. De patriarch van het Steinthal mag hij ongetwijfeld heeten.
Die naam past veel beter voor hem dan de naam, dien K. Hase hem geeft: de heilige van Ban de la Roche. Deze naam zou hij zelf afgeweerd hebben. Bodemann, J. F. Oberlin, 3de druk 1879.
A. G. von Schubert, Züge aus Oberlin’s Leben, Ile Aufl. 1890. A. Stein, J. F. Oberlin.