Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Johan Justus Toorenenbergen

betekenis & definitie

Geboren te Utrecht 12 Februari 1822, overleden te Amsterdam 12 December 1903, werd in 1839 ingeschreven als student in de godgeleerdheid aan de Utrechtsche Hoogeschool, deed in 1844 zijn proponentsexamen en werd 17 November van dat jaar als predikant te Elspeet bevestigd. Den 11 den Juni 1848 deed hij zijn intrede te Vlissingen.

In 1855 sloeg hij een benoeming als hoogleeraar aan de Theologische school te Stellenbosch in Zuid-Afrika af. In September 1863 werd hij benoemd tot director en secretaris van de Utrechtsche Zendingsvereeniging.

In 1868 vroeg hij als zoodanig ontslag. Den lOden Januari 1869 deed hij zijn intrede te Rotterdam.

Als waardeering van zijn verdiensten voor de wetenschap kende de senaat der Utrechtsche Hoogeschool hem den 7den Februari 1878 de waardigheid van doctor in de godgeleerdheid honoris causa toe. Het volgend jaar werd hij benoemd aan de Universiteit van Amsterdam als opvolger van Moll in de colleges over kerkgeschiedenis.

In 1902 werd hij rustend hoogleeraar. Van Toorenenbergen schreef onderscheidene kerkhistorische studiën.

Met name in den tijd van Marnix was hij bizonder thuis. Hij behoorde dan ook in 1870 tot de mede-oprichters der Marnix-Vereeniging (zie aldaar) en werkte ij verig mede aan haar publicaties.

Het derde eeuwfeest van de Nederlandsche Geloofsbelijdenis herdacht hij door een herdruk van de oorspronkelijke uitgave dier belijdenis, waarop in 1869 zijn studie over de symbolische schriften volgde.

Over het wettig gebruik dezer schriften polemiseerde hij metDrKuyper.

Hierdoor kwam het tusschen deze beide mannen tot een breuk; zie ook zijn: Hoe een deel der Dordtsche nalatenschap verzaakt werd en Kuypers Revisie der Revisie-legende. In 1886 deed hij zich kennen als een beslist tegenstander van de doleantie.

Toen echter de vraag opkwam of de doop door doleerende predikanten bediend als wettig kon worden beschouwd, gaf Van Toorenenbergen in zijn Het niet erkennen van een toegedienden doop (1889) zijn op historische en dogmatische gronden steunend advies om dezen doop wel te erkennen, welke practijk van toen af in de Hervormde kerk als wettelijk geldend gevolgd is. Van groote beteekenis was zijn invloed in het Nederlandsch Bijbelgenootschap, dat hij in geheel nieuwe banen leidde.

Door het zooveel mogelijk terugbrengen van den bijbeltekst tot dien van de Staten-Vertaling („Heere”) werd het vertrouwen in de uitgaven van het Genootschop herwonnen. Geestverwant van Vinet vertegenwoordigde hij in de Confessioneele vereeniging het „irenisch”-confessioneele standpunt tegenover den „juridisch”confessioneelen Barger.

Op haar vergaderingen werden tusschen deze beide mannen dan ook meermalen scherpzinnige en niet altijd zachtzinnige discussies gevoerd. Zelf heeft Van Toorenenbergen zijn religieus-historisch standpunt reeds duidelijk aangegeven in zijn brochure gericht aan Groen van Prinsterer: Waartoe EvangelischConfessioneel? (1864).

Het Levensbericht van Van Toorenenbergen werd geschreven door L. W.

Bakhuizen van den Brink voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde.

< >