Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Jodenhoed

betekenis & definitie

In het laatst der Middeleeuwen hadden de Joden het in de West-Europeesche landen hard te verduren. Zelfs als ze niet bepaald vervolgd werden, hadden ze zich aan allerlei krenkende bepalingen te onderwerpen.

Zoo m. n. aan den regel, dat ze slechts in een bepaald deel der steden mochten wonen (ghetto) en dat ze een bepaalde kleederdracht hadden te dragen. Daartoe behoorde de Jodenhoed, die echter niet overal en ten allen tijde denzelfden vorm had. In Duitschland droegen de Joden in de 12e eeuw hooge spitse witte of oranje kleurige hoeden met smallen naar beneden gebogen rand. Ook wel hoeden met platten bol en breeden opstaanden rand, waarop een soort steel stond eindigende in een knop, of witte, roode of oranjekleurige hoeden in den vorm van een hoorn. In de veertiende eeuw hadden de Duitsche Joden een lang gewaad, waarop van voren een rond of vierkant stuk leer of oranje kleurig stuk doek (Jodenlap) bij den nog immer verplichten Jodenhoed. Weer iets anders was het in de 15e eeuw, toen de Jodenlap den ringvorm had, en ook op den schouder werd gedragen.

In plaats van den nog steeds bestaanden Jodenhoed kon ook een bonte doek om het hoofd worden gedragen. Bijzondere Jodendrachten vinden we ook in de Skandinavische landen. Daar droegen de Joden in de 14e eeuw een ronde spitse muts of een muts met opstaanden stijven, naar buiten opgerolden en ingesneden rand. In de 15e eeuw droegen ze in het Noorden hoeden van ronden vlakken vorm. Ook wel kegelhoeden, soms met naar boven geslagen stijven rand.

De boven vermelde gele Jodenlap bleef tot in de dagen der Hervorming bestaan.

< >