Beroemde kanselredenaar onder de Fransche Catholieken. Hij werd geboren te Hyères (Provence) in 1663.
Zijn vader was daar notaris. Toen hij 18 jaar oud was, trad hij in de orde de 1’Oratoire.
Zijn oversten ontdekten al spoedig zijn redenaarsgaven en bestemden hem voor den kansel. Zelf had hij daar niet veel lust in, maar hij gehoorzaamde.
De lijkredenen, die hij hield voor den aartsbisschop van Lyon en voor den aartsbisschop van Vienne, maakten hem beroemd als geestelijk redenaar. Evenwel deels om aan verdachtmakingen te ontkomen en deels om niet in den strik van hoogmoed bekneld te raken, ging Massillon in de abdij der Trappisten te Septfonds.
De kardinaal Noailles, op de groote gaven van Massillon opmerkzaam gemaakt door een gedenkschrift van diens hand, drong er bij hem op aan, dat hij weder in de orde de 1’Oratoire zou terugkeeren. Massillon ging nu naar het seminarie St.
Magloire te Parijs, waar hij zich weer ging bekwamen voor kanselarbeid. De eerste preeken maakten in Parijs een geweldigen indruk.
Aan het hof wilde men hem ook hooren.
Hij preekte voor Lodewijk XIV gedurende den advent in 1699 en gedurende de vasten in 1701 en 1704.
Lodewijk zeide tot Massillon: „Ik heb in mijn hofkapel reeds verschillende predikers gehoord, over wie ik zeer tevreden geweest ben. Maar, wanneer ik u hoor, ben ik altoos ontevreden over mijzelven.” De koning wilde hem voortaan ieder jaar hooren, maar door haat en nijd van zijn tegenstanders kwam daar niets van.Onder zijn preeken is bijzonder beroemd: Le petit nombre des élus. Toen hij deze preek hield, verhief bij een zekere passage zijn geheele gehoor, diep geschokt, zich van zijn plaats. Voorts moeten genoemd worden La Mort en Petit Carême, welken hij hield voor den jongen koning Lodewijk XV (1718).
Massillon had niet de hooge gedachtenvlucht van Bossuet, evenmin de logische scherpte van Bourdaloue, maar hij had een zekere zalving, die een diepen indruk maakte, een zeldzame vereeniging van strengheid en innigheid. Hij had een indrukwekkend voorkomen, een liefelijke stem en een behagelijke elegantie in zijn voordracht. Daarbij sprak hij een schoone taal. Bij Bossuet stond het dogma op den voorgrond, bij Massillon meer de ascetische moraal, in zijn Petit Carême liet hij stoute woorden hooren, die aan het hof te Versailles vroeger nooit gehoord waren. Hij veroordeelde eerzuchtige begeerte naar den oorlog, predikte de noodzakelijkheid van de ondergeschiktheid des konings aan de wet des Heeren. Om dezen niemandsparenden ernst werd Massillon door de filosofen van de 18e eeuw, in het bijzonder door Voltaire, als een voorbeeld van echte kanselwelsprekendheid geprezen.
Zeer bekend is wat gebeurde bij de begrafenis van Lodewijk XIV. Massillon was opgetreden als grafredenaar. Hij zei eerst niets en, toen alles doodstil geworden was, riep hij: „Dieu seul est grand, mes frères”. De prins-regent benoemde hem tot bisschop van Clermont, en de Fransche academie benoemde hem tot medelid. De rest van zijn leven bracht Massillon door in het trouw vervullen van zijn bisschoppelijke plichten. Van preeken begon hij zich te onthouden, omdat zijn geheugen zeer zwak werd.
Nu en dan hield hij nog toespraken voor de geestelijken in zijn diocese (discours synodaux). Hij stierf in 1742. Algemeen werd zijn heengaan betreurd. Men vindt zijn werken tezamen in Sermons et morceaux choisis de Massillon, 1816.