Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Janssonius

betekenis & definitie

I. Johannes Henricus Janssonius was de zoon van Johannes Janssonius, die te Veendam als dienaar des Woords in het jaar 1707 overleed.

Onze Johannes was geboren 3 September 1701. Op zeer jeugdigen leeftijd verloor hij dus zijnen vader, maar zijn vrome moeder nam op loffelijke wijze de plaats van den vader in.

Reeds jong kwam Johannes aan de Groninger Academie, waar hij onder andere ook de lessen van den bekenden hoogleeraar Anthonius Driessen volgde, wiens leven zeldzaam onrustig is geweest, den leermeester van den later zoo beroemden Alexander Comrie. Vervolgens toog Johannes naar Franeker, waar hij zich vooral onder de beide Vitringa’s bekwaamde.

Proponent geworden, trok hij nog eerst naar Utrechfs Academie, waar hij de lessen bijwoonde van den beroemden professor Friedrich Adolf Lampe. In 1723 werd hij nu dienaar des Woords te Dirksland, in 1731 te Embden in Oost-Friesland, in 1745 te Finsterwolde, in 1748 te Veendam en in 1752 te Groningen.De prediking van Ds. Johannes Henricus Janssonius was ernstig en gemoedelijk. Misschien behoorde hij ietwat tot de school van Lampe, wier predikers over ’t algemeen zeer in de gunst van het publiek stonden. Als schrijver deed hij zich meer kennen als een leerling van Vitringa. Eerst schreef hij een verklaring met korte toepassing van den brief van den apostel Jacobus (1742), waarin hij betoogde dat Paulus inzonderheid tegen wer/rheiligheid en Jacobus meer tegen /»mrfheiligheid positie nam. In 1750 verscheen een verklaring van den brief van den apostel Judas van zijn hand.

Vooral de beroeringen in de Embdensche gemeente gaven aanleiding tot het schrijven en de uitgave van dit boek. In 1751 volgde zijn verklaring op het derde hoofdstuk van den profeet Zacharia. Een werkje van meer stichtelijken aard zag in 1756 het licht.

De kerkvisitatie in de classes van Groningen, waardoor hem de onvruchtbaarheid van veler prediking bleek, deed hem opnieuw naar de pen grijpen. Nu gaf hij een werkje uit over de woorden van Hebr. 3 : 12 en 13.

Het leven van dezen Janssonius was in schoone harmonie met heel zijn prediking, waardoor hij de achting en liefde van velen won en behield. Hij beminde vóór alles den vrede van Jeruzalem. Toen hij in hoogen ouderdom op 1 Maart 1780 ontsliep, was de rouw over hem algemeen. Zijn gade, Anna Helena Emmius, was een afstammelinge van den beroemden Ubbo Emmius.

Janssonius’ geschriften werden door zijn tijdgenooten, inzonderheid om hun helderheid, zeer geroemd.

II. Hlllebrandas Janssonius, een neef van Johannes Henricus, werd 20 April 1718 te Zandeweer geboren. Hij studeerde, behalve bij zijnen vader, die ook dienaar des Woords was, aan de Groninger Hoogeschool onder de professoren Driessen, Van Velzen en Gerdes. Inzonderheid tot den hoogleeraar Van Velzen, den lofzanger van Schortinghuis’ Het innige Christendom, gevoelde hij zich aangetrokken. Eerst werd hij predikant te Noordhorn (1741), welke plaats hij in 1750 met Kropswolde verwisselde. In 1753 ging hij naar Veendam, als opvolger van zijn neef.

Deze Janssonius heeft een zekere vermaardheid gekregen door zijn polemiek met den bekenden predikant van Zuidbroek Ds. Johannes Conradus Appelius. Janssonius schreef in 1764 een boek, getiteld: De waare aart der sacramenten zoo in het gemeen, als van het Nieuwe Testament in het bijzonder, wie dezelve moeten, moogen, regt tot zegen konnen gebruiken en wie van dezelve moeten geweerd worden, enz. waarvan in 1768 een tweede druk verscheen. Het verschil tusschen partijen in geding kwam hierop neer: Of de sacramenten zijn aan te merken als teekenen en zegelen van Gods besturenden wil, naar welken Hij Zijne uitverkorenen heeft wedergeboren door het woord der waarheid, zoodat hun daardoor verzegeld zou worden hun dadelijk aandeel aan Christus en de goederen van het genadeverbond; dan wel, of de sacramenten zijn teekenen en zegelen van Gods geopenbaarden en bevelenden wil, naar welken wij ons moeten gedragen. Zoodat den geroepenen, welken door het Evangelie deze wil is bekend gemaakt, dus ook de goederen worden verzegeld, als zij die door een oprecht, heilvattend geloof aannemen.

De vraag was dus in ’t kort deze, of de sacramenten onderwerpelijk of voorwerpelijk de beloften Gods verzegelen.

Onmiddellijk met dit verschilpunt hing een ander samen, namelijk, wie deze sacramenten moeten, mogen en kunnen gebruiken. Het eerste gevoelen brengt mede, dat de verzegeling van het aandeel, dat zij aan Christus hebben, ook alleen van hen kan genoten worden, die wezenlijk deel in Christus hebben. Uit het tweede daarentegen volgt, dat de uiterlijk geroepenen het door God verordineerde middel, om de beloften des Evangelies te beter te verstaan te geven en te verzegelen, uit kracht van den geopenbaarden wil Gods, mogen en kunnen gebruiken.

Dit verschil was voor het kerkelijke leven van de grootste beteekenis.

Appelius, de man van innige godsvrucht, was het eerste gevoelen toegedaan, Janssonius het tweede.

Toch verklaarde Appelius later niet te gelooven, dat zijn bestrijders en dus ook de predikant Janssonius, in hun harten onrechtzinnig waren, ofschoon zij wel in onbedachtzaamheid gevaarlijke stellingen, die tegen het geloof huns harten streden, hadden voortgebracht.

Ook met de Amsterdamsche predikanten W. Peiffers en J. J. Kessler kwam Janssonius over deze materie in pennestrijd. Tal van geschriften verschenen nog van zijn hand. Maar in 1772 staakte hij den strijd en trad hij uit het perk.

Ds. Janssonius was een ijverig man; bij zijn uitgestrekte gemeente was hij dan ook zeer bemind. Ook gaf hij eenige catechisatie-boekjes uit (1773), die meermalen werden herdrukt. Hoewel vredelievend van aard, liep hij, eenmaal in een woorden- of pennenstrijd gewikkeld, wel eens warm. In zijn polemiek was hij echter oprecht en waar.

Een zwaar levenskruis kreeg hij te torsen: God ontnam hem zijn gade en al zijn vijf kinkeren, waaronder een veel-belovenden zoon.

Ds. Hillebrandus Janssonius overleed op 12 October 1789, in zijn afsterven door velen betreurd.

< >