Geboren 5 Januari 1824, overleden 20 Februari 1907, is gesproten uit een Friesch predikantengeslacht, dat een eeuw lang aan den Zuidwesthoek van Friesland is verbonden geweest. De eerste uit dit domineesgeslacht, zijn grootvader Ds.
Petrus Guldenarm kwam op 14 April 1800 als predikant te Ylst, na eerst de gemeenten Vreeland, Nunspeet en Hattem bediend te hebben. Hij overleed te Ylst 2 Maart 1815.
Zijn zoon Adamus Guldenarm kreeg als eerste en eenige standplaats Oosthem, waar hij 1 Augustus 1824 in de kracht van zijn leven stierf. De jongste zoon uit zijn tweede huwelijk was Jan Hendrikus Guldenarm.
Hij werd opgevoed ten huize van zijn halfbroeder Wigle Visser te Heeg, waar Ds. Becking veel invloed uitoefende op zijn godsdienstige vorming.
Op 17-jarigen leeftijd, 9 September 1841, werd hij te Utrecht als student ingeschreven. Hij deed er ook doctoraal examen in de godgeleerdheid, maar promoveerde niet.
Onder de preek van een candidaat in de Domkerk kwam hij tot bekeering. Als predikant diende hij achtereenvolgens de gemeente van Engwierum 1849, Losdorp 1857, Oosthem 1859, De Vuursche 1877 en Nijland 1883, waar hij 1 Augustus 1887 emeritaat nam.
Met hart en ziel aan Friesland gehecht, heeft hij de kracht van zijn leven en zijn meeste werk in zijn geboorteplaats gegeven.
Als prediker was hij bizonder geliefd.
Hij kreeg 127 beroepen, waaronder ook naar Utrecht en Groningen. In zijn leerredenen, die kort, welgemeend en op-denman-af waren, en waarin hij meer het oog had op stichting dan op sierlijkheid van vorm, was de invloed van Engelsche schrijvers als Erskine, Newton, Perkins en Leyghton duidelijk merkbaar.
Wie Newtons Cardiphonia gelezen heeft kan zich het best een voorstelling maken van Guldenarms preektrant. Hij ijverde voor de Christelijke school, en bepleitte met Groen van Prinsterer „Het Recht der Hervormde Gezindheid.” Tijdens het kerkelijk conflict van 1886 waren veler oogen op hem gericht.
Hij stond in drukke correspondentie met Ds. L.
Tinholt van Koudum, den leider in het Provinciaal kerkbestuur, en deed alle moeite om het afzettingsvonnis van Ds. van Kasteel te Kollum te voorkomen. Toch ging hij zelf niet met de Doleantie mee, overtuigd, dat Gods Geest nog niet uit de Hervormde kerk geweken was, en vreezende, dat kerken, scholen en pastoriën in moderne handen zouden komen.
Hij voelde zich echter niet in staat om zijn gemeente door de kerkelijke beroeringen heen te leiden en ging als emeritus in Utrecht wonen. Daar heeft hij nog twintig jaar geleefd.
Hij stierf te ’s Gravenzande en werd begraven te Oosthem.
Zeer gezocht zijn Guldenarms Praktikale Bijbelbeschouwingen, oorspronkelijk verschenen in bti Kerkelijk Weekblad, dat in 1865 vooral door zijn toedoen uit het Kerkelijk Maandblad van de Friesche Waarheidsvrienden was ontstaan.
Ds. Krull uit Spannum heeft deze Schriftoverdenkingen bijeen gezameld en in boekvorm gebracht.
Voorts schreef hij nog twee tractaatjes: Een terugblik op het Ijsvermaak en Een overdenking over Psalm 102 : 18. Zijn dochter, Mevrouw Van den Bijtel—Guldenarm te ’s Gravenzande gaf onder den titel: Geslacht aan Geslacht in 1909 twaalf leerredenen uit van vier geslachten Guldenarm: haar overgrootvader P., haar grootvader A., haar vader J.
H. en haar broeder A. Guldenarm J.Hzn.