Geboren te Dyon in 1627 en gestorven te Parijs 1704. Hij werd opgeleid in het Jezuïetenklooster te Dyon en kwam daarna in het College de Navarre te Parijs, waar men al spoedig zijn groote talenten opmerkte.
Hij was zoo bekend om zijn welsprekendheid, dat hij nog jong al uitgenoodigd werd, om in den destijds toonaangevenden kring Hotel De Rambouillet een preek te houden over Pred. 1 : 1. De uitslag was schitterend.
Bossuet was een aanhanger van de Cartesiaansche wijsbegeerte. Hij bestudeerde ijverig Augustinus en Thomas van Aquino, alsmede de Heilige Schrift en werd in 1652 bevorderd tot doctor in de theologie.
Van 1652—1658 was hij eerst domheer, toen archidiaken en ten laatste decanus aan de kathedraal te Metz. Reeds in dien tijd bleek hij een geducht tegenstander der Protestanten.
Hij polemiseerde gaarne met hen, getuige zijn Refutation du catechisme du pastur Ferri. Van 1659—1682 was hij in Parijs en aan het hof te Versailles.
Daar hield hij zijn beroemde preeken (carême) voor Lodewijk XIV (1662—1682), die uitmunten door hooge vlucht der gedachten, schoone beelden en keur van taal. Beroemd zijn ook zijn Oraisons funèbres (1669—1687) bijzonder die uitgesproken werden bij het overlijden van de beide Henriette’s, moeder en dochter (de eene koningin van Engeland en de andere hertogin van Orleans).
In 1669 werd hij bisschop van Condom, maar in hetzelfde jaar nog werd hij benoemd tot opvoeder van den Dauphin.
Voor dezen vervaardigde hij Discours sur l’histoire universelle, een proeve van een wijsgeerige beschouwing der wereldgeschiedenis.
Eveneens schreef hij in zijn kwaliteit van onderwijzer van den Dauphin Politique tirée de l’Ecriture, in welk boek hij de absolute macht van het koningschap verdedigde, zelfs om geweld te gebruiken in geloofszaken. Hij arbeidde met succes aan de bekeering van Mad. de la Vallierre, en hij bewerkte, dat de markiezin de Montespau van het hof verwijderd werd; maar, toen Lodewijk XIV haar terug riep, zweeg Bossuet.
Een strijdschrift Exposition de la doctrine de l’Eglise catholique moet de bekeering van Turenne ten gevolge gehad hebben. Zijn dispuut met den Gereformeerden predikant Claude (1678) moet geleid hebben tot de bekeering van Turenne’s nicht Mad. de Duras, die ook eerst Protestantsch was.
Van 1681—1704 was Bossuet bisschop van Meaux. Hij was daar zeer werkzaam met prediken en catechiseeren. (Catechisme de Meaux).
In zijn kerkrechterlijke beschouwingen was Bossuet het Gallicanisme toegedaan. Hij bepleitte een zekere mate van zelfstandigheid voor de Gallicaansche kerk.
Dat kwam vooral uit op een algemeene vergadering van den Franschen clerus in 1682, waar Bossuet optrad als een verdediger van de aanspraken des konings tegenover den paus. Hij ontwikkelde toen enkele gedachten, die in stellingen belichaamd waren.
Van de vier verdedigde stellingen waren deze twee de voornaamste: 1° in wereldlijke zaken heeft de paus geen zeggenschap;
2° in geestelijke zaken is de uitspraak van den paus niet beslissend, maar onderworpen aan de uitspraak der gansche kerk.
Dat er toen geen breuk kwam met den Roomschen stoel moet alleen daaruit verklaard worden, dat men bevreesd was daardoor de Protestanten in de kaart te spelen.
Op twee belangrijke zaken willen we nog wijzen.
1° Op Bossuets strijd met de Protestanten en
2° op zijn strijd met de Quiëtisten.
Bossuet heeft door zijn persoonlijken invloed op Lodewijk XIV en door zijn geschriften wezenlijk veel bijgedragen tot de herroeping van het Edict van Nantes. De Jezuïet de la Rue noemt die intrekking in een brief aan Bossuet: votre ouvrage. Bossuet heeft zelve de daad des konings verheerlijkt en alle dragonades, gevangenisstraffen, verbanningen en galeistraffen verdedigd. (Bulletin de la Société de l’Histoire du Protestantisme français IV 133 e.v., 213 e.v. ; in het bijzonder XIII, 97 Bossuet dévoillé par un prêtre de son diocèse). Bossuet knoopte verschillende onderhandelingen aan met Protestanten, om ze te bewegen tot de Catholieke kerk terug te keeren (o. a. met den zwakken abt van Loccum Dr Molanus). Bossuet heeft zich ook eens heftig kampioen getoond tegenover het Quiëtisme van Mad. de la Motte Guyon en bijzonderlijk tegen Fénelon, die in zijn Maximes des Saints de reine, onbaatzuchtige liefde tot God als de Christelijke volmaaktheid geprezen had. Daartegen schreef Bossuet zijn Instruction sur les états d’Oraison (1697).
Bossuet dwong door bemiddeling van Lodewijk XIV den paus de veroordeeling af van Fénelon, die zijn gevoelens moest herroepen. Op de vergadering van den Franschen clerus (1700) zette Bossuet door, dat de moraal der casuïsten (Jezuïeten) en tevens het opkomende Jansenisme veroordeeld werd.
Bossuet was een redenaar, een historiekenner, een dogmaticus en polemicus zooals weinigen in zijn tijd. Hij is een schitterend verdediger van de Roomsch-Catholieke kerk. La Bruyère noemt hem een kerkvader. Misschien is dit zelfs voor de Roomsche kerk wat teveel gezegd. Bossuets houding jegens het Protestantisme is echter zeer te laken en zijn pluimstrijkerijen aan het adres van Lodewijk XIV maken hem in de oogen van hen, die de waarheid beminnen, niet aangenaam.
Hij heeft veel geschreven. Behalve de reeds genoemde boeken maken wij melding van de volgende: Traité de la connaisance de Dieu et soi-même, Histoire des variations des Eglises protestantes 1688, Avertissements aux protestants, Panegyrique de St. Paul e. a.