Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Ismaël

betekenis & definitie

I. Ismaël, de zoon van Abraham en Hagar.

Zijn jeugd staat in het teeken van den tusschen Sara en Hagar ontbranden strijd, eindigend met de wegzending van Hagar en haar zoon, die wel deel zal hebben aan den uitwendigen zegen van het verbond, waarin hij is opgenomen (Gen. 17 : 25), maar niet erven mag met den zoon der vrije (Gal. 4:21—31). Volgens Gen. 17 : 25 was Ismaël toen minstens lf jaar oud.

Volgens Gen. 21 : 14 v. was hij toen nog zoo klein, dat zijn moeder hem op de schouder kon dragen en hem ondereen struik kon „werpen”.Zijn woonplaats is de woestijn van Paran, in het Noord-Oosten van het Sinaï-schiereiland. Hier groeit hij op tot een boogschutter (Gen. 21 : 20) en betoont zich „een woudezel van een man”, met ieder in vijandschap levende (16:12), met welke woorden een teekening wordt gegeven van het karakter en de levenswijze der bedoeienen. Hier groeit hij uit tot het hoofd van een twaalftal stammen, die men gewoon is samen te vatten onder den naam Ismaëlieten (Gen. 25 : 12—18). Hun gebied wordt omschreven als strekkende van „Chawfla tot Sur, dat ten Oosten van Egypte ligt, in de richting van Assur.” Hiermede wordt waarschijnlijk bedoeld de woestijn tusschen de Perzische golf en Egypte. Door hun handen ging een deel van den specerijhandel met Egypte (Gen. 37 : 25).

II. Ismaël ben Nethanja. Hij is de moordenaar van Gedalja, dien Nebukadnezar als stadhouder had aangesteld na de 2de wegvoering (586/5) en die in Mizpa de achtergeblevenen en weggevluchten trachtte te verzamelen (Jer. 40 v.). Hij behoorde tot het Davidische huis en wilde blijkbaar wraaknemen over den ondergang van vorstenhuis en volk. De moord, waarvoor Gedalja gewaarschuwd was, geschiedde op aandrijven van Baälis, den koning der Ammonieten, waarschijnlijk dezelfde, die Zedekia tot afval van Babel had geprikkeld (Jer. 27:4). Terwijl Ismaël met zijn mannen te Mizpa de gastvrijheid van Gedalja geniet, vermoordt hij dezen met zijn naaste omgeving, ook de Chaldeesche soldaten.

Zelfs pelgrims, die twee dagen later naar Mizpa komen, bereidt hij op een tiental na hetzelfde lot, waarschijnlijk om het gebeurde geheim te houden. Hij tracht met „het gansche overblijfsel des volks” naar de Ammonieten te gaan, maar wordt bij Gibeon (vgl. 2 Sam. 2 : 13) door Jójachan ben Kareach, een van Gedalja’s luitenanten verslagen, die „het gansche overblijfsel des volks” bevrijdt. Ismaël weet met acht man naar de Ammonieten te ontkomen.

< >