Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Isaac da Costa

betekenis & definitie

werd 14 Januari 1798 te Amsterdam geboren uit Portugeesch-Israëlitische ouders. Zijn opleiding ontving hij aanvankelijk in zijn geboortestad, doch in 1816 vertrok hij naar Leiden.

Daar promoveerde hij (1818) in de rechten en (1821) in de letteren. De ontmoetingen, welke hij in dezen ontwikkelingstijd metBilderdijk had, werden beslissend voor zijn leven.

Hij leerde den Christus als zijn Zaligmaker kennen, en werd, met zijn vrouw en Dr A. Capadose, 20 October 1822 in de Pieterskerk te Leiden door Ds L.

Egeling gedoopt. Nu vestigde hij zich te Amsterdam, waar hij na een werkzaam leven 28 April 1860 ontsliep.Da Costa heeft voor ons volk beteekenis als godgeleerde en als dichter.

Als godgeleerde was hij apologeet en Schriftverklaarder. Moedig bond hij den strijd aan tegen de góden dezer eeuw. Zijn geschrift Bezwaren tegen den geest der Eeuw (1823) verwekte groote beroering om de geduchte getuigenis tegen de beginselen der Fransche revolutie. Veel heeft hij geschreven tegen de belagers van het Schriftgezag, o.a. D. Strausz.

Een en andermaal was er sprake van, dat hij tot hoogleeraar zou worden benoemd, doch hij werd voorbijgegaan daar zijn bazuin een te zeker geluid gaf. Onder het volk had hij grooten invloed door zijn geregelde Bijbellezingen, welke J. F. Schimsheimer opteekende en uitgaf. Ook had zijn arbeid als bestuurder en voorganger van het Seminarium der Vrije Schotsche kerk (1852—1860) en als medewerker van De Heraut waarde.

Als dichter zong hij met Oosterschen gloed, profetisch en bezielend. Zijn poëzie is als dreunende orgeltonen. Bijzonder onderscheidde hij zich door de grootere gedichten, welke hij bij verschillende gelegenheden voordroeg. Vooral werden bekend: De Voorzienigheid, God met ons (het lied zijner bekeering), Vijfentwintig jaren (een lied in 1840, na lang stilzwijgen gezongen), Hagar, Wachter! wat is er van den nacht?, 1648 en 1848, Zit aan Mijne rechterhand en De slag bij Nieuwpoort. Een Christelijk volkslied werd het slot van zijn Aan Nederland, in de lente van 1844: Zij zullen het niet hebben.

< >