Deze naam is van Duitsche herkomst, een vertaling van „Innere Mission”, en kwam sinds het begin der 19de eeuw bij onze Oostelijke naburen in gebruik voor den arbeid onder degenen, die binnen de gedoopte Christenheid geestelijk en zedelijk dreigen te gronde te gaan, in onderscheiding van het werk der Heidenzending, dat als „Aussere Mission” (Uitwendige Zending) wordt aangeduid. Met zekerheid kan niet worden gezegd, aan wien deze naam is te danken.
Sommigen meenen aan J. Falk, die reeds in 1818 sprak van „werk ten behoeve van heidenen binnen de Christenheid” ; anderen houden staande, dat Prof.
Liicke te Göttingen dien in 1843 voor ’t eerst heeft gebezigd. Hoe dit zij, in elk geval staat vast, dat Johann Hinrich Wichern (1808—1881), de man, die in 1844 den stoot gaf tot het werk der Inwendige Zending en, tot zijn dood toe, in Duitschland er de algemeen-erkende leider van is geweest, dien naam heeft gepopulariseerd en ingang doen vinden tot ver buiten de grenzen van zijn land.
Hij verstond onder „Innere Mission” „de georganiseerde gezamenlijke arbeid der Christelijke liefde tot redding van hen, die binnen de Christenheid in zedelijk gevaar verkeeren of afgevallen zijn en die door de geordende kerkelijke ambten niet worden bereikt”.Ook ten onzent heeft deze naam zich burgerrecht verworven, niettegenstaande de bezwaren, er tegen ingebracht.
Er waren er, die uit taalkundig oogpunt bedenking hadden, en daarom voorstelden, liever te spreken van Binnenlandsche Zending. Al moet toegestemd dat „Inwendige Zending” feitelijk een Germanisme is, toch gaat het niet aan, „inwendig” door „binnenlandsch” over te zetten, daar dit met de oorspronkelijke beteekenis in strijd is. Door „Mission” nader als „innere” te omschrijven dacht men aan een begrenzing van de „zending”, niet binnen de landsgrenzen maar binnen de Christenheid, gelijk men onder „äussere Mission” de zending verstond niet alleen onder Heidenen en Mohammedanen, maar ook onder de Joden in eigen vaderland.
Van andere zijde kwam men op tegen den naam Zending als aanduiding van den geestelijken arbeid onder hen, die van het Woord Gods zijn vervreemd. Deze zou, naar men meende, verwarrend werken, wijl bij Zending steeds gedacht wordt aan hen, die buiten het Christendom staan en den doop niet ontvingen (Heidenen, Mohammedanen en Joden). De benaming Evangelisatie werd daarom als de eenig-juiste aanbevolen. Hiertegen is echter terecht aangevoerd dat wij, ook al is onder ons de naam Zending voor den arbeid onder de Heidenen en Mohammedanen geijkt, ons, als wij van Evangelisatie spreken, eveneens bedienen van een woord, dat in het Nieuwe Testament een andere beteekenis had, en juist voor wat wij thans Zending noemen gebruikt werd. Met het oog hierop is voorgesteld, ook den naam Evangelisatie los te laten, en dien te vervangen door Herkerstening. Maar bijval vond dit denkbeeld niet, wat begrijpelijk is. Kerstening toch sluit in het toedienen van den heiligen doop, en Herkerstening zou dus de gedachte kunnen wekken, dat men geen rekening houdt met het gedoopt-zijn van hen, aan wien men het Evangelie brengt.
Volgens het tegenwoordige spraakgebruik dekken de namen Inwendige Zending en Evangelisatie elkander niet. Onder den eersten verstaat men al den arbeid, die bedoelt, de van het Woord Gods vervreemde Christenheid op den rechten weg terug te brengen, en de hand der liefde te reiken aan hen, die met allerlei leed werden bezocht of maatschappelijk gezonken zijn. Zoo opgevat valt dus de Inwendige Zending in twee groepen van werkzaamheden uiteen, die van Evangelisatie en barmhartigheid. Terwijl de arbeid der barmhartigheid zich bezig houdt met de zorg voor krankzinnigen, idioten, blinden, ziekenverpleging, opheffing van gevallen vrouwen, bestrijding van drankzucht en prostitutie enz., heeft die der Evangelisatie bepaaldelijk ten doel de verkondiging van het evangelie door woord en geschrift, welke vanwege of onder toezicht en leiding der kerk wordt verricht onder de gedoopte maar van het geloof in meerdere of mindere mate vervreemde Christenheid.