I. Infectie met bacteriën of microben.
Wanneer microben in het weefsel van ons lichaam (of in het bloed) geraken en daar schade aanrichten, spreken we van infectie, ’t Kan gebeuren, dat er in een wond enkele microben binnendringen en daar geen schade doen, omdat ze direct door ons organisme gedood worden, dit is nog geen infectie. Het aanwezig zijn van microben in holten van ons lichaam, is ook geen infectie.
In ons darmkanaal, in onzen neus, in mond- en keelholte komen steeds tal van microben voor; zelfs kan ’t voorkomen, dat daar microben te vinden zijn, die bij andere personen de oorzaak zouden zijn van het ontstaan van een bepaalde ziekte; in die lichaamsholten vinden we meestal vrij onschuldige microben, maar een enkele maal ook echte ziekteverwekkende microben, zonder dat de drager er van ziek is of wordt; zoo komen b.v. bij enkele personen typhusbacillen in den darm voor zonder eenig kwaad te doen. Wanneer het binnendringen van microben oorzaak is van een bepaalde opeenvolging van verschillende ziekteverschijnselen, dan spreken we van Infectieziekte.
Is de ziekte van dien aard, dat ze gemakkelijk overgedragen wordt op andere personen, dan hebben we een infectieziekte voor ons in den beperkten zin van het woord, n.l. een besmettelijke ziekte. Malaria (derdedaagsche koorts of moeraskoorts) en bloedvergiftiging zijn infectieziekten, maar geen echte besmettelijke ziekten, zooals roodvonk, pokken en cholera.Microben richten in ons lichaam schade aan door vergiften, toxinen ; deze kunnen ze vormen gedurende hun leven, zooals de diphtheriebacillen, die de diphtheritis (kwaadaardige keelziekte, croup) veroorzaken; maar bij sommige bacteriën blijven die toxinen gedurende hun leven in hun bacteriënlichaam opgesloten, en kunnen eerst schade doen, wanneer ze vrij komen na den dood der bacteriën, zooals ’t geval is bij de tuberkelbacillen, die de verschillende vormen van tuberculose (tering) veroorzaken. Dit is dan ook een der oorzaken, waarom ’t zoo moeilijk is een patiënt met ernstige tuberculose te genezen. Zoo iemand herbergt veel tuberkelbacillen in zijn lichaam; dienen we hem nu een geneesmiddel toe, dat die bacillen doodt (’t geen bekend en mogelijk is), dan komt uit al die gedoode microben een groote hoeveelheid toxinen vrij, en de patiënt wordt nog zieker en sterft door vergiftiging.
De toxinen veroorzaken allerlei afwijkingen in ons lichaam, maar vooral ontsteking en koorts.
Zijn er eenmaal microben in het weefsel van ons lichaam gedrongen door de huid of door de slijmvliezen (die onze lichaamsholten bekleeden), dan hangt het van verschillende factoren af, of er een infectie in lichteren of zwaarderen graad, of een infectieziekte ontstaan zal.
Alle microben zijn niet giftig. En bij de echte ziekteverwekkende bacteriën is de giftigheid (virulentie) nog volstrekt niet altijd even sterk; vandaar dat de eene epidemie b.v. van influenza, veel ernstiger en gevaarlijker is dan de andere. Bovendien is van groot belang het aantal microben, dat tegelijkertijd in het weefsel van ons lichaam kan binnendringen ; zoo kan ’t gebeuren, dat ons organisme gemakkelijk enkele microben onschadelijk kan maken, maar te kort schiet, als een groot aantal vijanden de veste van ons lichaam is binnengedrongen.
Naast aantal en giftigheid der microben, die in iemands lichaam binnendringen, hangt’t in de tweede plaats af van den toestand, waarin het organisme van dien bepaalden persoon verkeert, of een infectie tot stand komt of niet.
Van ’t grootste belang is de vraag, of zijn organisme over voldoende verdedigingsmiddelen beschikt om de binnengedrongen vijanden in korter of langer tijd onschadelijk te maken.
Allerlei factoren, die de gezondheid van iemand schaden, verminderen zijn weerstandsvermogen en verhoogen de kans op infectie: ondervoeding maakt iemand meer vatbaar voor tuberculose (anders gezegd: iemands praedispositie voor tuberculose wordt door ondervoeding grooter); stofwisselingsziekten, vooral suikerziekte vergrooten de kans op infectie bij kleine verwondingen en op ’t ontstaan van steenpuisten; bij een wond waar veel weefsel verscheurd is, treedt zeer gemakkelijk infectie en ettering op; door kou en vocht wordt ’t weerstandsvermogen van vele menschen ook minder (longontsteking ontstaat dikwijls na kouvatten en doornat regenen; daarbij dringen dan in de longen bacteriën, die steeds in iemands mond of neus voorkomen en daar geen kwaad doen).
Ook de weg, waarlangs de microben een aanval doen, is van groot belang; ’t aanlanden van bacteriën onder de huid is niet zoo gevaarlijk in ’t algemeen, dan wanneer ze door inademing in keel, luchtpijp of longen doordringen.
Maar al is iemand schijnbaar sterk en gezond toch is er nog een groot onderscheid in vatbaarheid voor een bepaalde infectie tusschen de menschen onderling. Zoo zien we bij alle epidemieën personen verschoond blijven, al stellen ze zich nog zoo aan besmetting bloot. Zulke personen bezitten dan een aangeboren immuniteit (onvatbaarheid) voor die bepaalde infectieziekte; ze zijn immuun. We zien dit gebeuren b.v. bij cholera-epidemieën ; en bij de infiuenzaepidemie, die in 1918 ons land zoo ernstig teisterde bleef toch nog een derde der bevolking vrij. Naast deze aangeboren onvatbaarheid kennen we ook een verkregen immuniteit; deze ontstaat gewoonlijk na ’t doorstaan van een infectieziekte; vandaar, dat ’t zeldzaam is dat iemand in zijn leven tweemaal mazelen, roodvonk of pokken krijgt. Maar ook kan men iemand onvatbaar maken door inenten, vaccineeren (zie art. Inenting).
Op zeer verschillende manieren kan iemand geïnfecteerd worden.
Bij verwondingen komen de microben meestal in het weefsel met of door het scherpe voorwerp. Ze kunnen dan plaatselijk een ontsteking en ettervorming veroorzaken ; in gelukkig zeldzame gevallen geraken ze in het bloed en er ontstaat bloedvergiftiging.
Door een bijzondere soort verwonding, nl. de steek van een mug, kan iemand (in een malariastreek) met malaria geïnfecteerd worden; door de steek van een vloo kunnen pestbacillen overgebracht worden in een plaats waar builenpest voorkomt; en door de beet van luizen wordt de z.g. vlek- of hongertyphus verspreid. En hoe gevaarlijk de beet van een dollen hond is, is algemeen bekend.
Een andere wijze van besmetting is door inademing van microben; de giftige smetstof komt dan in neus of keel, of nog verder in luchtpijp en longen. Zoo kan men gemakkelijk pest krijgen, als men in de buurt komt van een hoestende lijder aan longpest. Zoo wordt men hoogstwaarschijnlijk ook geïnfecteerd met influenza, diphtherie en mazelen. Zoo kan een lijder aan open longtuberculose (d. w. z. iemand die slijm opgeeft met tuberkelbacillen er in) gemakkelijk iemand uit zijn omgeving besmetten, als men niet voorzichtig is.
Ook is ’t mogelijk, dat bacteriën met spijs of drank in ons darmkanaal terecht komen, daar het slijmvlies beschadigen en zoo in het weefsel van ons lichaam kunnen binnendringen. Dit is dikwijls het geval bij cholera en typhus, welke verbreid kunnen worden door besmet drinkwater of besmette melk.
En ten slotte kan men zich infecteeren door directe aanraking van een zieke, zoo b.v. bij de verzorging van lijders aan een besmettelijke ziekte. Maar vooral worden op deze manier verbreid de besmettelijke geslachtsziekten. Zulk een directe wijze van besmetting plaatst men wel eens tegenover de indirecte wijze van besmetting, waar de bacteriën door middel van de voeding, door allerlei gebruiksvoorwerpen en kleedingstukken worden overgebracht.
Als men besmet is en men is vatbaar, dan duurt het echter nog een zekeren tijd, eer de ziekte zich openbaart; deze z.g. incubatietijd is bij elke ziekte verschillend: soms zeer kort, bij cholera maar een paar uur, soms een paar dagen zooals bij keelziekte (2—5) en mazelen (9—11) en soms zeer lang, zooals bij hondsdolheid (één maand).