(Britsch). Met verwijzing naar het artikel Azië, onderdeel Voor-Indië (Deel I, bl. 212 v.v.) deze toevoeging, aan de hand van dat artikel: De volkstelling van 1921 gaf een totaal van circa 320 millioen inwoners, met een getal Christenen van 4.754.079.
De Roomschen hebben 10 aarts-bisdommen en 25 bisdommen, en winnen langzaam aan terrein: het aantal Roomsche Christenen in Indië (zonder Barma) bedroeg in 1887: 989.381, in 1911: 1,904,000, onder wie 413.142 z.g.n. Thomas-Christenen, en in 1921: 1.823.079, zonder de z.g.n.
Thomas-Christenen, die tamelijk wel op hetzelfde cijfer gebleven zijn; van 1911—1921 dus een toename van 330.000. Voor de Protestantsche zending is er een sterkere opklimming: 1851: 91.092; 1861: 138.731; 1871: 324.258; 1881: 417.572; 1890: 559.661; 1900: 854.867; 1911: 1.617.617; 1921: 2.350.991; alzoo van 1911—1921 een vermeerdering van circa 740.000 zielen.
Deze Christenen behooren tot verschillende kerken: Anglicanen (ruim ½ millioen), Baptisten (circa ½ millioen), Presbyterianen (pl.m. ¼ millioen), Lutheranen (tegen de 300.000), Methodisten (ruim 200.000), Congregationalisten (ruim 100.000), de Vereenigde Zuid-Indische kerk (circa 70.000), Syrische Christenen (pl.m. 350.000) en dan nog Het Leger des Heils (88.922); gezwegen van enkele kleinere groepen.Verschil is er steeds geweest tusschen de Duitsche en de Engelsche zending in zake het kaste-vraagstuk: De Duitschers wilden, op voetspoor van de Deensch-Halle-zending, de Christenen in hun kaste laten blijven, maar dan met alle middelen den kaste-geest bestrijden; doch de Engelschen wilden daarvan niets weten, eischten, dat de Christenen uit de Sudra-kaste (knechten) met die uit de paria’s (kastenloozen) bij een liefdemaaltijd zouden eten, en stelden den doop van Brahmaan en Sudra afhankelijk van dat willen eten met een paria. Dit optreden der Engelschen bracht groote beroering in de Christen-gemeenten, die meenden, dat zij als Christenen toch het recht hadden en hielden, om Indiërs te blijven. Het probleem is nu nog verscherpt, doordat onder de kastenloozen in de laatste jaren massa-overgangen tot het Christendom plaats vonden, veelal nog meer uit verlangen om tot een betere levenspositie te komen, dan uit zuiver religieuze motieven. De vraag is, óf dit voor de verbreiding van het Evangelie gunstig is, dan wel of de andere kasten juist daardoor zullen afgestooten worden. Gelukkig zijn er vroeger en later ook personen uit de hoogere kasten voor het Evangelie gewonnen, die als onderwijzer, catecheet, evangelist en dominee veel er toe bij gedragen hebben, dat het Christendom in Indië zoo groote plaats kreeg, als het thans al inneemt.
Een ingrijpende verandering in de regeeringswijze bracht Engeland begin 1921 tot stand; het gaf Indië deelgenootschap aan het Bewind; de hertog van Connaught opende in naam van den koning van Engeland het Hooger- en Lager-huis; 15 provincies kregen zelfbestuur; door deze en andere bestuursmaatregelen is Engeland een heel eind tegemoet gekomen aan de wenschen der Britsch-Indische bevolking. Toch blijft het nog steeds gisten. Op het in den herfst van 1920 gehouden Nationaal Congres, zijn op instigatie van Gandhi besluiten genomen, die met het woord „non-coöperatiebeweging” saamgevat kunnen worden. Hoe sterk die werkt, kan b.v. hieruit blijken, dat de uitvoer van textiel-waren (voor Engeland van groote beteekenis) in 1921 slechts één vijfde van 1918 bedroeg, ’t Moge rustig toegaan, Indië verzamelt zijn krachten, om een vrij en door Indiërs zelf geregeerd Indië te verkrijgen.
Aan de „Evangelische kerstening” van Britsch-Indië zijn zich al meer Zendingsgenootschappen gaan wijden: in 1861 waren ’t er 23; in 1881 al 38; in 1901 reeds 73; en in 1911 niet minder dan 136. Van die 136 waren 41 Amerikaansche en Canadeesche, even zooveel Britsche, 12 Duitsche, Zweedsche en Deensche, 8 Australische en 3 internationale; de overige ten deele Indische en ten deele van kleine kringen uitgaande Zendingsgenootschappen. Het getal „geordende” zendelingen klom van 339 in het jaar 1851 tot 488 in 1871, tot 857 in 1890, tot 1442 in 1911 en tot 1485 in 1922; behalve dezen stonden in 1922 nog 449 missionarissen in dienst van de zending; en het getal zendingszusters beliep in 1922 niet minder dan 2242. Gesteund wordt deze schare van Europeesch-Amerikaansche zendingsarbeiders en arbeidsters door Inlandsche helpers: Indische dominees waren er in 1861 97; in 1881 461; 1900 893; 1911 1665; 1922 2204; en bij dezen had men aan Indische zendingskrachten in 1922 31869 mannelijke en 1474 vrouwelijke.
Over den terugkeer der Duitsche zendelingen in Britsch-Indië zijn de onderhandellngen nog gaande. De Duitsche zending kan dan alleen terugkeeren, als en voorzoover de Conferentie der Britsche Zendingscorporaties de verantwoordelijkheid er voor aanvaardt. Als voorwaarde is gesteld, dat er overeenstemming moet verkregen zijn tusschen de terugkeerende corporatie, de Indische kerk en de corporatie, die het werk waarnam. Deze overeenstemming is slechts in enkele gevallen verkregen.
De Gossnersche zending te Berlijn zond 2 zendelingen naar Chota Nagpur, om daar met de autonome kerk en met de Amerikaansche zending overleg te plegen. Ook de Breklumer zending (SleeswijkHolstein) kon overleg plegen met de Luthersche kerk. De Leipziger Mission zond tot datzelfde doel haar director en een zendeling; de Zweedsche kerkelijke zending nam dat werk waar. In Malabar keerden 4 Bazeler zendelingen terug, die daar overleg plegen met de London Missionary Society. (Zoo stond het Augustus 1926).
Het streven naar „een samenleven der kerken” wint steeds in kracht. Openlijk wordt afgekeurd, dat de zendelingen .de scheuren van Europa en Amerika ook in Indië zouden gaan trekken; vooral onder invloed van de nationale beweging is als ideaal gesteld : de ééne nationale kerk, die ten minste alle „Evangelische” kerken omspanf. Samenwerking der afzonderlijke kerken wordt steeds meer gezocht: in Noord-lndië hebben al de Presbyteriaansche kerken, de Amerikaansche, Canadeesche en Britsche, zich vereenigd, en de ééne Presbyteriaansche kerk strekt zich uit van Bombay tot Lahore en dwars door Noord-lndië tot Assam toe ; sterker is het nog in Zuid-Indië, waar verschillende kerken tot vereeniging zijn gekomen n.l. Congregationalisten (London Mission en American Board), de Hollandsch-Gereformeerde kerk van Amerika, en de Presbyterianen (Church of Scotland en United Free Church of Scotland) ; alle Luthersche organisaties zullen volgens besluit der Conferentie te Madras zich gaan vereenigen; de laatste jaren werden er onderhandelingen gevoerd door de Vereenigde Zuid-Indische kerk met de Anglicanen en onlangs ook met de Wesleyanen; ook neemt de samenwerking op allerlei gebied van de zendingsactie sterk toe; het meerendeel der zendingsgemeenten is het eens geworden over het stichten van een zendingsvereeniging, die zelfstandig zendingswerk doet op door de zending nog niet bezet terrein; al luider gaat de roep om één Opleidingsschool, en ook bij het hooger onderwijs verlangt men samenwerking, met terzijdestelling der confessioneele verschillen; en dat alles als voorbereiding voor de ééne nationale kerk van Indië. Afgedacht nu van de mogelijkheid, om de veelheid van kerkelijke organisaties, gelijk die door den arbeid der zending ontstaan zijn, werkelijk tot één organisme te maken, blijft het nog de vraag, óf de jonge Indische kerken geestelijk rijp zijn voor zulk een geweldige taak, en óf er de geestelijk wel-toegeruste mannen onder de Christen-Indiërs zijn, om daarbij de leiding te geven. Maar Indië heeft toch ook zijn Soendar Singh, een Christen, die, hoe men ook overigens oordeelen moge, door zijn geloof en geloofsijver van zeer groote beteekenis is voor verbreiding van het Evangelie onder zijn volk, al onthoudt hij zelf zich van de ook door hem noodzakelijk geachte organisatie der kerken. En God is machtig om óók in Indië de Christenhelden te verwekken, die het voor den bouw en de vermeerdering van ’s Heeren kerk noodige werk verrichten kunnen!
Dat bij de opleving der nationiale gedachte en bij de intensieve aanraking met het Christendom en de Westersche cultuur er verschillende reacties komen onder de bevolking van Britsch-Indië, spreekt van zelf: er is een teruggrijpen naar het verleden, er zijn meerdere pogingen, om oud en nieuw te vereenen (de Indische geest heeft sterke neiging tot syncretisme), er gaan reformatorische stroomingen, die ook wel de methodes van de Zending overnemen, er wordt getracht om langs filosofischen weg uit de moeilijkheden te komen (zoo vooral de dichter Rabindranath Tagore, wiens God toch eigenlijk die van de filosofie van Europa is); ook wordt er strijd gevoerd tegen het Christendom, waarbij gaarne de uit Europa zelf komende Bijbelcritiek als wapen wordt gehanteerd ; maar één ding wil Indië zeer beslist niet, n.l. het materialisme van Europa. De overtuiging moge al sterker worden, dat de oud-Indische wereld- en levensbeschouwing niet meer te handhaven zal zijn, de materialistische, die naar het oordeel der Indiërs Europa in den schrikkelijken oorlog gedreven heeft, zal men bannen met alle macht. Komt zóó dan de baan vrij voor het Christendom ?
’t Kan niet ontkend worden, dat het er nog niet op lijkt, als zou Britsch-Indië een gekerstend land wezen (bijna vijf millioen Christenen op een bevolking van circa 320 millioen is nog maar weinig), óók moet toegestemd, dat het ideaal van de ééne nationale kerk van Indië nog niet aanstonds te bereiken zal zijn, maar daarom is er allerminst plaats voor pessimisme bij de zending. Het Christendom heeft in Britsch-Indië vasten voet verkregen, heeft zich de achting in allerlei kringen verworven, en heeft ook reeds een plaats in de harten van velen, die zich nog van verre houden. In geheel Britsch-Indië wijkt het Hindoeisme (de strijd der zending tegen de Mohammedanen, die ⅕ der bevolking vormen, is nog niet veel meer dan een voorpostengevecht) en groeit de eerbied voor Jezus Christus, den door de zending gepredikten Heiland. Ingelascht worde even een gedichtje van een Hindoe uit Bengalen: „o Heere Christus, daar is geen plaats voor U in Europa. Kom, en neem Uw zetel in Azië. Kom, Heere Jezus, kom; neem uw woning in Azië.
Kom met Uw nieuwe boodschap tot dit land van den eeredienst van den geest”. Voor heele streken is de overwinning van het Christendom alleen nog maar een kwestie van tijd; en de geheele casuspositie doet veel meer verwachten dan betwijfelen, dat het Christendom Britsch-Indië al meer nog overwinnen zal. (Uitnemend oriënteert het boekje van Dr H. W. Schomerus: Indien and das Abendland — „Die Aue”, Verlag in Wernigerode).