D.w. z. onvermogen van den man tot voortplanting van zijn geslacht. Dit was in de oude kerk een grond tot echtscheiding.
Na Constantijn werd de echtscheiding echter tegengegaan, omdat men het huwelijk als een sacrament begon te beschouwen. Thans is het zóó in de Roomsche kerk: wanneer er impotentie is bij den man, en deze al voor de sluiting van het huwelijk bestond en wanneer deze niet kan weggenomen worden, dan kan het huwelijk geannuleerd worden.
Eigenlijk is er dan nooit een echt huwelijk geweest. Wanneer het echter onzeker is, dat er impotentie bij den man bestaat, dan moet het huwelijk nog drie jaar intact blijven (experimentum triennii).
De moderne wetgeving noemt impotentie dikwerf een grond tot echtscheiding. Sommigen noemen ook de impotentie, die na de sluiting van het huwelijk ontstond een echtscheidingsgrond (Mr.
A. Anema, De gronden voor echtscheiding, Wageningen 1902)..