Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Hendrik Mande

betekenis & definitie

Geboren omstreeks 1360, gestorven 1431, was een van de mystici, die in de 14e en 15e eeuw grooten invloed hebben geoefend op de verdieping van het geestelijk leven bij het volk, hetzij door hun woord (Brugman, Geert Groote), hetzij door hun geschriften (Ruusbroec, Radewijnsz, Thomas h Kempis e.d.). Hij werd te Dordrecht geboren, waarschijnlijk uit een welgestelde familie.

Vrij jong nog werd hij secretaris van graaf Willem van Oostervant. Hoog in aanzien bij zijn heer, scheen hem een politieke carrière weggelegd, toen de prediking van Geert Groote (dien hij te Delft of te Leiden hoorde) hem tot een gansch andere levenskeus bracht.

Hij wilde voortaan God dienen en begaf zich in het Fraterhuis van de Broeders des Gemeenen Levens te Deventer. Blijkbaar echter trok het kloosterleven hem meer aan dan de vrijheid der fraterhuizen, althans pl.m. 1392 ging hij naar het klooster Windesheim.

Daar leefde hij in zijn cel in stille overpeinzingen of in verdienstelijken arbeid (’t verluchten van missalen, ’t schrijven van tractaten voor het volk) en ook was hij, in aansluiting aan het karakter der Windesheimer congregatie, nog al eens op reis, om andere kloosters te helpen of politieke zaken af te doen (over kloosterrechten, privileges e.d.). Op een van deze reizen is hij gestorven.Mande is wel genoemd „de Noord-Nederlandsche Ruusbroec”. Inderdaad kan hij met dezen vergeleken worden, al is er dit verschil, dat Ruusbroec veel meer filosoof, Mande vooral practicus was, en dat de mystiek bij Ruusbroec een meer systematisch karakter vertoonde terwijl ze bij Mande vooral op zijn visioenen was gebaseerd. Langs drie trappen trachtte de mystiek de gemeenschap met God te verkrijgen: „het werkende leven”, met zedelijke reiniging en oefening in deugd als uitgangspunt, „het innige leven”, dat in ernstig waarnemen van den innerlijken mensch bestond, „het schouwende leven”, dat tot eenheid met God voerde. In de visioenen bereikte dan het schouwende leven zijn hoogste punt, als de mensch „getrocken wort boven hem selven”. Deze mystiek, voor een groot deel nog afhankelijk van de kerkleer (in de latere middeleeuwen kreeg de mystiek een veel meer subjectivistischen aard) vinden we bij Mande in zijn devote boekskens, waarvan Een boecskijn van drien Staten eens bekeerden mensche, Een devoet boecskijn van de bereydinghe en versier inghe onser inwendigher woeninghen, Een corte enighe sprake der minnender sielen mit harer gheminden, de bekendste zijn. (Hij heeft twaalf van zulke boecskijns geschreven.) Vooral door hun innige vroomheid en rijkdom aanschouwend leven (al ontbreekt het niet aan critiek op de geestelijkheid en scherpe afkeuring van vormgodsdienst) werden Mandes geschriften, als „soete” boekskens, zeer gewaardeerd. Ook worden ze tot de productie der literatuur gerekend, om hun schoonheid en zuiverheid van taal. Onder het proza der „moderne devotie” nemen ze stellig een eerste plaats in.

< >