De tempel was bij de oude heidensche volken een gebouw, dat diende om daarin op te nemen het beeld van de godheid, waaraan de tempel was gewijd; voor het volk was hij in den regel niet bestemd.
De plaats voor het beeld was de cella, een kleine mystieke ruimte binnen in het gebouw.
Bij de oude volken was voornamelijk in het zware, kolossale, massale de wij ze gelegen waarop zij uiting gaven aan het verhevene, geheimzinnige karakter, dat hun tempels moest kenmerken. Het godsdienstig gebouw, dat aan hun cultus was gewijd, was het hoogste, waarnaar zij streefden; dat was het voorwerp, waarop hun grootste zorg, al hun inspanning was gericht.
Een uitzondering op dezen regel maakten de Assyriërs; bij hen trad het tempelgebouw veeleer op den achtergrond en was het het koninklijk paleis, dat de eerste plaats bekleedde in hun bewustzijn, en van dit burchtpaleis maakte de tempel een betrekkelijk ondergeschikt bestanddeel uit. De koninklijke macht had het overwicht over den godsdienst en dit kwam bij hun tempels tot uitdrukking. De waardigheid van den vorst droeg naar het schijnt een soort van theocratisch karakter, van daar de vereeniging van tempel en vorstelijk paleis.
Iets dergelijks schijnt bij de Perzen [te bespeuren geweest te zijn.
Geheel anders was het bij de Egyptenaren gesteld. Hier beheerschte de godsdienst heel het leven; vandaar dat de tempel bij hen het voornaamste bouwwerk was, waarop hun zinnen gericht waren; hieraan werd alle kennis, kunsttalent en techniek besteed, waarover de Egyptenaren beschikten, en onnoemelijke schatten werden er aan ten koste gelegd. Zulk een overwegende plaats besloeg het heilige tempelgebouw bij dit volk, dat zijn vormen en constructie den stempel zetten op de aanzienlijkste ongewijde gebouwen. Zelfs tot de vorstelijke paleizen drongen zij door, bij welker bouw de vormen van den tempel werden nagevolgd.
De platte grond van een Egyptischen tempel was als volgt samengesteld: de ingangspoort die geflankeerd wordt door twee ontzagwekkend zware wachttorens, pylonen genoemd, geeft allereerst toegang tot het voorhof, een openplaats, die door zuilengangen is omringd. Van hier komt men in de overdekte zaal, waarvan de zoldering door zuilen gedragen wordt, en die al of niet gevolgd wordt door een kleine zuilenzaal, waaraan zich door middel van eenige kleine vertrekken en gangen aansluit de heilige tempelruimte of cella, een kleine, voor het volk niet toegankelijke, geheimzinnige, donkere cel, waarin zich het afgodsbeeld bevindt, en die het voornaamste bestanddeel van het geheele gebouw uitmaakt. Alleen de voet des priesters mocht den dorpel van dit binnenste heiligdom overschrijden.
Het tempelgebouw, dat zich door reusachtige afmetingen kenmerkte, droeg een zwaar, somber, ernstig en geheimzinnig karakter; geen venster doorbrak de uitgestrekte muurvlakken, die bedekt waren met een overstelpenden rijkdom van godsdienstig-symbolische reliefs, in rijen boven elkander geplaatst. Van het indrukwekkende hooge poortgebouw aan de voorzijde af, werden de vertrekken, naar mate men in het gebouw voortschreed, hoe langer hoe kleiner, lager en geheimzinniger. Vóór het poortgebouw stonden twee soms meer dan 30 meter hooge obelisken (ó b), welker vlakken met hieroglyphen waren bedekt. De weg, die naar het heiligdom leidde, was gestoffeerd door twee rijen van reusachtige sphinxen, die den zwaarmoedigen ernst van het tempelgebouw nog verhoogden.
Van geheel anderen aard waren die Egyptische tempels, welke geheel of gedeeltelijk in de rots uitgehouwen waren, en die men in het Nijldal aantrof. De groote rotstempel van Ipsambul met zijn in de rots uitgehouwen kolossale beelden biedt daarvan een belangwekkend voorbeeld aan.
Een ander soort van grottempels, maar toch ook geheel in het gebergte uitgehouwen, gewijd aan Boeddha en Brahma, treft men aan op het eiland Elephanta bij Bombay en te Ellora.
Op Java vindt men nog vele aan Boeddha gewijde Hindoetempels, uitmuntend door een overstelpenden rijkdom van weelderige beeldhouwwerken, die een machtigen indruk maken. Onder deze gebouwen bekleedt de BoroeBoedoer een eerste plaats. Hij verheft zich terrasvormig in zes verdiepingen, waarop talrijke klokvormige koepeltjes, dagops genaamd, voorkomen, terwijl het bovenste terras wordt bekroond door een machtigen dagop, waarin zich het groote Boeddha-beeld bevindt.
Een geheel ander beeld vertoonen de tempels bij de Grieken. Hier geen zware, sombere, grijnzende gebouwen van reusachtige afmetingen, die in het Oosten het hoogst bereikbare ideaal schenen te zijn, maar tempelgebouwen, waarin schoonheid en bekoorlijkheid zich paarden aan edele verhoudingen, prachtige vormen, heerlijk beeldhouwwerk en in heldere, frissche kleuren geschilderde ornamenten.
Ook hier was de tempel de zetel van het afgodsbeeld; godsdienstige plechtigheden voor het volk bestemd hadden er niet in plaats; het brandofferaltaar stond in de open ruimte vóór den tempel, alleen een altaar voor wierookoffers en een offertafel tot het plaatsen van offergeschenken bevonden zich bij het beeld in de cella. Deze laatste ruimte, door de Grieken naos genoemd, maakte ook hier de kern van het heiligdom uit. Het beeld stond onder een door vier zuilen gedragen baldakijn, dat een soort van kapel vormde. Aan die godenbeelden wijdden de voornaamste kunstenaars hun krachten, ze werden opgevoerd tot kunstwerken van de meest ideale vormen, zooals de wereld ze nooit meer heeft aanschouwd, en de kostbaarste stoffen werden er voor gebruikt: het edelste marmer, ivoor en goud. Het onovertroffen chryselephantijne — d.i. van goud en elpenbeen samengestelde — beeld van Zeus in den tempel te Olympia is er een van de schitterendste voorbeelden van, gelijk ook het eveneens chryselephantijne beeld van Pallas Athene met oogen van fonkelende edelgesteenten in het Parthenon te Athene. Beide zijn van de hand van den grooten Phidias.
Ook op andere deelen van de tempelgebouwen, aan friezen en tympanen, werd het kunstrijkste beeldhouwwerk aangebracht, waarin de nationale heldendaden werden verheerlijkt en mythologische tafereelen werden afgebeeld. De zolderingen, kapiteelen, muren en andere bouwdeelen prijkten voorts in een gloed van goud en schitterenden kleurentooi.
Het voornaamste bouwdeel van het tempelgebouw was de zuil, die zoowel aan het uitwendige als binnen in ’t gebouw werd toegepast, en die het heiligdom den grootsten luister bijzette. In de verschillende zuilenrijen, die werden toegepast, waren de kenmerken gelegen, waarnaar de grondvormen werden onderscheiden, die de soorten van tempels aangaven. Zoo had men:
den antentempel, waarbij de zuilen aan de voorzijde (of ook aan de achterzijde) tusschen de verlengde cella-muren staan, waardoor een voorportaal (of ook een achterportaal) gevormd wordt;
den prostylos en amphiprostylos, waarbij een zuilenhal vóór den voorgevel, bij de tweede soort óók aan de achterzijde is aangebracht;
den peripteros, waarbij het geheele tempelgebouw rondom door een zuilengang is omgeven;
den dipteros, waarbij een dubbele zuilenrij het gebouw omringt; deze is de rijkste distributie, die men zich veroorloofde; de indruk, dien zulk een woud van prachtige zuilen wekte, moet overweldigend geweest zijn.
De zuilen droegen de zoldering en hetflauwhellende dak; dit laatste vormde aan de vooren de achterzijde een fronton, welks driehoekig gevelveld met heerlijk beeldhouwwerk prijkte.
Alle bouwdeelen — lijsten, kapiteelen, basementen — hadden een vorm, die op logische en symbolische wijze de functie van het onderdeel uitdrukte.
De Grieken onderscheidden voorts hun tempels in diensttempels en feesttempels; ze bevatten alle een godenbeeld, maar die van de eerste soort dienden voor den cultus en die van de tweede soort tot het uitreiken van de prijzen, die bij de wedstrijden en feesten behaald waren.
Er waren ook tempels, welker cella geheel of gedeeltelijk van boven open was; zij droegen den naam van hypaethraal-tempels.
Bij den Griekschen tempelbouw zijn drie stijlen te onderscheiden:
1°. de Dorische stijl, die zich kenmerkte door strengen eenvoud en eenigszins zware en gedrongen verhoudingen; een voorbeeld van dien stijl geeft het Parthenon te Athene;
2°. de Ionische stijl, die zich kenmerkte door meer rankheid en sierlijkheid; het Erechtheion te Athene was in dezen stijl gebouwd;
3°. de Corinthische stijl, die groote lichtheid van vormen en weelderigheid in de bouwdeelen vertoonde; in Griekenland is geen tempel behouden gebleven, waarbij deze stijl harmonisch is doorgevoerd.
Van alle volken hebben de fijnbesnaarde en kunstzinnige Grieken verreweg de mooiste en belangrijkste tempels tot stand gebracht. De Romeinen daarentegen namen wel de kunst van den tempelbouw van de Grieken over, maar waren een te practisch en te militair aangelegd volk om de ideale Grieksche vormen te begrijpen en met goed gevolg te kunnen toepassen. Allerlei veranderingen, die uit artistiek oogpunt geen verbeteringen waren, werden door hen aangebracht en allerlei wijzigingen in vorm, samenstelling en versiering werden door hen ingevoerd. De Romeinen pasten met voorliefde de weelderige Corinthische bouworde toe, en de zucht naar overlading deed zich in den lateren tijd van het keizerrijk dermate gelden, dat zij in ongebonden willekeur, onbegrepen en daardoor slecht toegepaste symboliek en de grilligste en meest ontaarde verbasteringen van de edele Grieksche vormen oversloeg. De beroemdste Romeinsche tempel is het Pantheon te Rome, een rond gebouw, waarin van de door de Grieken overgeleverde vormen niet veel meer te bespeuren valt, maar dat een karakter vertoont van een allengs eigen gevormden Romeinschen stijl.