Na den dood van Pontiaan van Hattem dreven zijn vrienden en aanhangers een vrij sterke propaganda voor ’s mans „heilloze en godloze” gevoelens. Vooral te Bergen-op-Zoom, waar deze „vrijgeesten” tamelijk met rust werden gelaten en te Middelburg ontwikkelden de Hattemisten aanvankelijk groote bedrijvigheid.
De meest bekende Hattemisten zijn Dina Jans, Mr. Roggeveen, de schoenmaker Marinus Booms en Jacob Brill, eerst droogscheerder en later catechiseermeester.Dina Jans, vroeger dienstbode van Van Hattem, later na haar huwelijk Dina Dane geheeten (ook wel Dominé Dina genoemd), woonde te Zierikzee, en werd door de Hattemisten als een profetes vereerd en door velen van haren aanhang uit onderscheiden plaatsen bezocht. Zij werd door den kerkeraad te Zierikzee eerst gecensureerd en den 2den Juni 1726 (vooral omdat zij zich beroemde 7000 in haar geloof te hebben versterkt) van de gemeenschap der kerk afgesneden.
Mr. Jacob Roggeveen, een man van beteekenis in onze koloniale geschiedenis, was te Batavia Raad van Justitie geweest. Den 25sten December 1690 was hij op belijdenis lid der Gereformeerde kerk te Delftshaven geworden. Den 4den October 1693 diende hij zijn attestatie bij de Gereformeerde kerk te Middelburg in. Wanneer hij zich hier bij de Hattemisten gevoegd heeft, is niet met zekerheid te zeggen.
Aan Marinus Booms werd te Middelburg den 15den Maart 1697 om zijn Hattemisterij het avondmaal ontzegd. Ook in 1698 kwam zijn zaak ter sprake. Ook even werd ze genoemd in dejaren 1707 en 1710, daarna in 1713 en den 27 sten Mei 1714 werd na meer dan veertig kerkeraadsvergaderingen de groote censuur of ban over hem uitgesproken. Reeds was hij den 31sten Maart 1714 uit de stad gebannen „op poene van zwaarder straf”.
In dezen tijd namen de Hattemisten al meer in aantal en niet minder in stoutmoedigheid toe. Een menigte vlugschriften kwam dagelijks in het licht, waarin de gevoelens van Pontiaan van Hattem werden verdedigd en aangeprezen. De Regeering liet ze echter zooveel mogelijk ophalen en op een schavot „voor den stadhuize ter plaetse daer men gewoon is criminele justitie te oefenen”, door handen van den scherprechter verscheuren en met vuur verbranden. Dit „auto-da-fé” bezielde de ijveraars tegen de Hattemisten met nieuwen ijver. Den 14den April 1714 werd een vergadering van den kerkeraad gehouden, speciaal aan een bespreking over de Hattemisterij of ook wel „Libertinisterij” gewijd. Steven Cloe, Aarnoud Naaide, Mej. de Bohire, Johanna Vlaming, Allard Bouillon en anderen passeerden de revue. Ook was men bekommerd over Josias van Reutergem, Pothol en Roggeveen.
Vooral tegen Roggeveen werden zware beschuldigingen ingebracht. Hij zou jaren geleden reeds gezegd hebben, dat de mensch zóó lijdelijk is, dat hij onder geene wet kan zijn. Ook spotte hij met de voorbeden voor de kranken, omdat Gods Raad toch onveranderlijk is. Dan beschuldigde men hem, dat hij familiair omging met Buitendijk, die in 1713 als predikant van Schore en Vlake door den Zeeuwschen Coetus zijner bediening onwaardig verklaard was. Aan Mr. Roggeveen werd nu onmiddellijk het gebruik van het avondmaal tot nadere orde ontzegd.
Sedert hoort men tot 1718 in den kerkeraad te Middelburg van de Hattemisten weinig meer. Waarschijnlijk zat de schrik er bij dezen in. Misschien vergaderden ze weinig meer of slechts heimelijk. Ook was Mr. Roggeveen, „deze schadelijke mensch en besmettelijke zielepest” uit Middelburg weggetrokken. Nu eens was hij te Arnemuiden (een schuilplaats en broeinest van de „Atheïstische Libertijnen”), dan weer te Zierikzee bij Dina Dane.
Maar in 1718 begonnen de Hattemisten opnieuw het hoofd op te steken. In dien tijd gaf Mr. Roggeveen het 1ste deel van het boek van Van Hattem Val van ’s werelds Afgod uit, straks door meerdere deelen gevolgd. Vooral in Holland werd dit werk druk verspreid.
De Hattemisten, dit bleek uit dit boek, poogden hun stellingen in een zeker wijsgeerig kleed te hullen. Ds. Tuinman te Middelburg sprak van Spinozisme en van een „schadelijk werktuigh des duivels”. Aan Roggeveen werd dan ook den 3den Juni 1719 het verblijf te Middelburg ontzegd. Ook werd later door de plakkaten van Holland en West-Friesland van 26 Februari 1732 en van de Staten-Generaal van 22 Mei 1733 het in 1727 door Roggeveen voltooide boek van Van Hattem verboden. De Hoogleeraar B.
S. Cremer te Harderwijk schreef zijn: Val tegen val, of val van den Afgod.
Jacob Brill, scherpzinnig van verstand, van veelomvattende kennis, met een diep godsdienstig gevoel, een bescheiden, nederig en zeer werkzaam man, meende ook de waarheid bij Van Hattem gevonden te hebben. Hij was meer Spinozistisch dan de anderen. Hij stierf in 1700 te Leiden.
Nog in 1745 klaagde C. van Velzen, hoogleeraar te Groningen, hevig over de toenemende Hattemisterij. Juist doordat de hoofden dezer Hattemisten van plaats tot plaats verdreven werden, kregen zij gelegenheid hun gevaarlijke gevoelens zoowel in de steden als op het platteland voort te planten.
Waren hun gevoelens inderdaad zoo gevaarlijk ? Professor Knappert ziet in dit Zeeuwsche piëtisme een merkwaardige en zelfs aantrekkelijke openbaring van den overal zich baanbrekenden weerzin tegen het heerschend dogmatisme. Maar dit is al te mooi voorgesteld. Hun begrippen kwamen voornamelijk hierop neer: „Gods wil is onderworpen aan de noodzakelijkheid Zijner natuur en dus niet vrij. Tusschen zedelijk goed en kwaad bestaat eigenlijk geen onderscheid. De Christen behoeft zich over niets te bekommeren. Die over hetgeen hij bedreven heeft, berouw gevoelt, die een mishagen aan zich zelven heeft, en wien het smart, dat hij niet beter en heiliger leeft, die lastert God en geeft hierin bewijzen van zijn ongeloof.
De ware aard des geloofs en der bekeering is hierin gelegen, dat iemand, die voorheen meende een zondaar te zijn, van dit wanbegrip terug kome, en nu een ongeschokt vertrouwen hebbe op de, door den dood van Christus verkregene, schuldvergeving, en er zich van overtuigd houde, dat hij zonder zonde is.” Nogmaals, Gereformeerd is dit alles niet. Ook professor Bavinck heet ze een pantheïstische richting.