Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Haman

betekenis & definitie

Volgens Esther 3 : 1 e. a. de zoon van Hammedatha (een echt Perzische naam, zoodat aan de zuiver Perzische afkomst van dezen Joden-vijand niet te twijfelen valt en de op zijn bijnaam „Agagiet” gegronde meening van Flavius Josefus, dat hij uit het koninklijk geslacht der Amalekieten stamde, onmogelijk juist kan zijn), een hoveling van Ahasveros (= Xerxes, 485—465 voor Chr.), die zich in zeer bizondere mate de gunst van zijn koninklijken meester wist te verwerven, en toen, geërgerd door het optreden van den Jood Mordechai die hem de door den koning toegekende eerbewijzen weigerde, van zijn invloedrijke positie gebruik maakte om een koninklijk edict tot uitroeiing van al de joden te verkrijgen. Door de bizondere beschikking der Voorzienigheid Gods liep het evenwel geheel anders dan hij zich had voorgesteld: hij moest Mordechai persoonlijk de hoogste koninklijke onderscheiding doen ten deel vallen, en werd gehangen aan de galg die hij voor dezen had opgericht, terwijl zijn helsche aanslag op Esther’s bede werd verijdeld.

Sommiger meening dat de naam Haman eigenlijk hetzelfde zou zijn ais Humman, de naam van een der voornaamste Elamietische godheden, zoodat in Haman’s val zich zou weerspiegelen de ondergang van de macht der Elamieten, is reeds daarom volkomen ongegrond dat, gelijk reeds boven werd gezegd, aan de zuiver Perzische afkomst van dezen Joden-vijand niet te twijfelen valt. Ook overigens is niets steekhoudends tegen de historiciteit van zijn persoon en van zijn optreden in te brengen. Dat sluwe gunstelingen een schier onbeperkte macht over hun vorsten wisten te verkrijgen, is in de geschiedenis meermalen gebleken; en aan den omvang van het voorgenomen bloedbad kan in ernst alleen twijfelen wie totaal onkundig is van de talrijke voorbeelden van massa-moorden welke de historie, zelfs van den laatsten tijd oplevert; en dat daarbij juist vooral de Joden het kind van de rekening waren is bekend genoeg. Zelfs de bedenking dat het toch ten eenenmale onmogelijk moet geacht worden dat de koning niets zou weten van het plan tot den pogrom, dien hij nog maar even te voren met zijn gunsteling had beraamd (Esther 7 : 5), gaat niet op. Immers zijn onbekendheid met de nationaliteit van zijn geliefde vrouw (Esther 2 : 20) — waarom zou hij zich daarom ook bekommeren ? — maakt dat hij er niet het flauwste vermoeden van heeft, dat de aanslag waarvan Esther spreekt, die van Haman wezen zou. Eerst wanneer hem dit door de koningin zelf wordt onthuld (Esther 7 : 6), wordt hem duidelijk dat zijn gemalin een Jodin is, maar gevoelt hij zich ook door Haman misleid, die hem, zonder zijn weten, heeft opgehitst tegen het volk van zijn uitverkorene; vandaar dan ook zijn opvliegende toorn (Esther 7 : 7), waarbij hij nu heel de schuld op zijn vroegeren gunsteling laat neerkomen.

< >