Gevormd van het Hebreeuwsche werkwoord halach, dat „gaan” beteekent, duidt in overdrachtelijken zin aan de leer of het voorschrift, waarnaar men wandelt, waarnaar men zich richt. Het is bij het latere Jodendom de benaming voor het geheel van de door de Schriftgeleerden vastgestelde en overgeleverde wetsvoorschriften en rechtsregels, die als uitlegging en toepassing van de wet van Mozes gelden.
Trouwens niet alleen het geheel, maar ook iedere afzonderlijke rechtsregel wordt Halacha genoemd. Zoo onderscheidt zich de Halacha, als juridische en casuïstische interpretatie van de wettelijke bestanddeelen des Ouden Testaments, van de Haggada, die zich met den geschiedkundigen, leerstelligen en zedelijken inhoud der Heilige Schrift (ook van de z.g. boeken van Mozes) bezig houdt.Daar de wet van Mozes zich er toe bepaalt meer in het algemeen regels te stellen, werd het de taak van de Schriftgeleerden van deze algemeene regels de bizondere toepassingen te maken op alle mogelijke voorkomende gevallen. Daartoe gaven zij van de Mozaïsche wetsbepalingen de geijkte uitlegging, en zochten ook voor die gevallen waarin de Mozaïsche wet niet voorzag, door gevolgtrekking en combinatie uit die wet een voorschrift af te leiden. Ook, indien de strenge voorschriften der wet moeilijkheden opleverden in verband met de eischen van het practische leven, waren zij het, die een weg wisten te vinden om, met handhaving van de letter, aan die moeilijkheden tegemoet te komen.
Een niet onbelangrijke plaats nam daarbij in de gewoonte: wat alreeds sedert onheugelijke tijden gebruik was geweest, werd als zoodanig ook tot bindend recht gestempeld. De Schriftgeleerden hadden dan de taak na te gaan en te constateeren of iets reeds van ouds als gewoonte gegolden had. Weliswaar werd daarbij steeds de fictie in acht genomen, dat ook dit gewoonterecht uit de Mozaïsche wet viel af te leiden, maar deze afleiding was dikwijls buitengewoon kunstmatig.
Tot vaststelling van wat Halacha was kwam men doordat zich de meerderheid der Schriftgeleerden daarvóór verklaarde. De meening van een enkelen rabbijn, hoe geacht ook, kon op zichzelf nog niet als Halacha gelden; zij werd dit eerst doordat de meerderheid zich met haar vereenigde. Doch was dit eenmaal geschied, dan had zij rechtskracht, ook al zouden in later tijd Schriftgeleerden van aanzien, ja zelfs ook de meerderheid zich er weer tegen verklaren. Men kwam tot de vereischte meerderheid, doordat de verschillende Schriftgeleerden met elkaar over de aan de orde gestelde vraagstukken in dispuut traden. Daartoe was het wel gewenscht dat zij ook in bepaalde plaatsen in elkanders nabijheid woonden. Tot op de verwoesting in het jaar 70 na Chr. vormde Jeruzalem zulk een centrum; daarna kreeg men ook nog andere centra, in Jabne, Tiberias, Babylon en elders.
Gedurende langen tijd werd de Halacha niet anders dan door mondelinge overlevering voortgeplant. En daarbij gold als regel de letterlijke, woordelijk getrouwe mededeeling. Het ligt voor de hand dat het bij den omvang, welke de hoe langer hoe meer zich vertakkende, casuïstische wetsuitlegging verkrijgen moest en allengs ook verkregen had, een buitengewone inspanning vereischte zich haar volkomen eigen te maken. Eerst geheel op het eind van de 2e eeuw na Chr. is men begonnen deze mondelinge overlevering ook schriftelijk vast te leggen, waaruit zich een zeer uitgebreide litteratuur ontwikkeld heeft, waarvan de Talmud als het voornaamste voortbrengsel is te beschouwen. In de Halachische geschriften is het regel dat de behandelde stof in systematische orde naar bepaalde zakelijke gezichtspunten gerangschikt wordt, terwijl de Haggadische Midrasjim meer het karakter van doorloopende commentaren dragen.
Aan de Halacha waren de Joden evenzeer gebonden als aan de wet van Mozes zelf: „wie de Schrift uitlegt in tegenspraak met de Halacha heeft geen deel aan de toekomende wereld”. Zoo althans oordeelde de orthodoxe, strenge richting der Farizeeën. De meer laksche Sadduceeën daarentegen waren van een ander gevoelen en verdedigden de stelling dat alleen de Mozaïsche wet zelf verbindend was.