Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 08-01-2020

Hadadezer

betekenis & definitie

Onder de buitenlandsche vijanden van David was Hadadezer, koning van Zoba, de machtigste. Zijn eigen rijk, Zoba, lag in de hoogvlakte tusschen den Libanon en den Anti-Libanon, die later Coele Syria werd genoemd, d. w. z. het holle Syrië.

Hij en zijn volk behoorden tot de Arameërs, in de Statenvertaling Syriërs geheeten (b.v. 2 Sam. 10 : 6), een groote groep van Semietische stammen, die zich hadden uitgebreid over Mesopotamië, Syrië en een gedeelte van het Oost-Jordaanland. Over al deze Arameesche staten en stammen oefende Hadadezer een zekere suzereiniteit uit.

In 2 Sam. 8 : 3 wordt hij „zoon van Rechob” genoemd. Dit is wellicht zóó te verstaan, dat hij zelf, hoewel koning van Zoba, afkomstig was uit den Arameeschen stam Rechob (2 Sam.10:6).Toen de Ammonieten David zwaar beleedigd hadden (2 Sam. 10 : 1—5), en voor zijn wraak beducht waren, riepen zij de hulp in van Rechob, Zoba en andere staten, die echter geen van alle een meer Noordelijke ligging hadden dan Zoba. Over heel deze coalitie behaalden Davids legers de overwinning (vs. 6—14). Dit geschiedde vermoedelijk in het jaar 995 vóór Christus. Hadadezer, die wel voelde, dat het tusschen David en hem een strijd werd om de opperheerschappij over heel Syrië, vond het noodig, in 994 zijn Arameesche stamverwanten van den Eufraat erbij te roepen. Doch dit keer leed hij een moorddadige nederlaag (vs. 15—19). In hun laatsten strijd tegen David (993 v. C.) moesten de Ammonieten den steun der Arameërs missen (2 Sam. 11 en 12).

Het verdere verloop van den strijd tusschen David en de Arameërs wordt ons geschetst in 2 Sam. 8 : 3—13. Tengevolge der geweldige nederlaag van het jaar 994 was bij de Arameërs aan den Eufraat' het prestige van Hadadezer zeer geschokt. In 992 trok hij zelf naar den Eufraat om zijn prestige te herstellen (Statenvertaling : „om zijn hand te wenden”, 2 Sam. 8 : 3). Denkelijk voelde hij zich daar in 993 nog niet sterk genoeg toe, en dit was voor Israël een groot voordeel. Want David, die in 993 de definitieve overwinning had behaald op Ammon, had nu de handen vrij om in 992 Hadadezer aan te grijpen op diens tocht naar den Eufraat, en hem den beslissenden slag toe te brengen. Waar deze slag viel, weten we niet precies.

Maar 1 Kron. 18 : 3 geeft ons wel een aanwijzing: David sloeg Hadadezer „in de richting naar Hamath”. Ik stel me het verloop aldus voor: Hadadezer, die gesteund werd door de Arameërs van Damaskus (2 Sam. 8 : 5), wilde uit de buurt van Damaskus, over Tadmor (later Palmyra geheeten) naar den Eufraat. Maar David, die na de Ammonietische oorlogen heer en meester was in het Oost-Jordaanland, kwam uit het Zuiden, viel Hadadezer in de rechterflank, en gaf hem een stoot „in de richting naar Hamath”. Van dezen schok heeft Hadadezer zich blijkbaar niet hersteld. Misschien vond hij den dood op het slagveld. In elk geval werd David gebieder over heel Syrië. Hij onderwierp het land van Damaskus, plunderde het rijk Zoba, en ontving de dankbare hulde van Hamaths koning Thoï, die steeds van Hadadezer te lijden had gehad.

< >